Wanneer een inwoner van België overlijdt en daarbij vermogen nalaat in het buitenland, voorziet de Belgische (regionale) wetgeving in een regeling waarbij de successierechten die verschuldigd zijn in het buitenland, onder voorwaarden verrekenbaar zijn met de Belgische successierechten over dat buitenlandse vermogen. Die regeling is echter beperkt tot de successiebelasting op onroerende goederen en geldt niet voor buitenlands roerend vermogen. Daardoor zijn buitenlandse roerende goederen van Belgische rijksinwoners in sommige gevallen onderworpen aan dubbele successierechten.

In een arrest van 3 juni 2021 heeft het Grondwettelijk Hof nu geoordeeld dat dit verschil in behandeling onverenigbaar is met het gelijkheidsbeginsel. Als gevolg van dit arrest is het voor erfgenamen van iemand die inwoner was van België voortaan mogelijk om de buitenlandse successierechten te verrekenen met de Belgische successierechten, ongeacht of het over onroerend of roerend vermogen gaat.

Heeft u in het verleden dubbele successierechten betaald over buitenlands roerend vermogen, dan kunt u deze mogelijk nog terugvorderen van de Belgische fiscus, hoewel er in de praktijk allicht nog wat hordes zullen moeten worden genomen vooraleer u effectief een terugbetaling ontvangt.

Vermogen in het buitenland? Hou rekening met het risico op dubbele successiebelasting!

Bij het overlijden van een Belgische rijksinwoner zijn er door de erfgenamen successierechten verschuldigd op het wereldwijde netto-vermogen van de erflater, inclusief de goederen die in het buitenland gelegen zijn. Die regeling geldt zowel in Vlaanderen, Brussel als Wallonië.

Daarnaast is het mogelijk dat er, afhankelijk van de fiscale regelgeving van het land in kwestie, ook in het buitenland successierechten verschuldigd zijn over dat buitenlandse vermogen. Vaak voorziet de buitenlandse wetgeving daarbij dat er successierechten verschuldigd zijn over de onroerende goederen die een niet-inwoner aanhoudt in het betrokken land, maar soms wordt er meer dan enkel onroerend goed geviseerd.

Zo worden er bijvoorbeeld op basis van de Spaanse fiscale regelgeving successierechten geheven op alle goederen die zich materieel of juridisch op Spaans grondgebied bevinden. Het gaat bijvoorbeeld om in Spanje gelegen onroerende goederen, maar ook om aandelen in een Spaanse vennootschap of banktegoeden die op een Spaanse bankrekening worden aangehouden.

In dergelijk geval zijn zowel België als het andere land bevoegd om successierechten te heffen. Bij gebrek aan een dubbelbelastingverdrag of een andere internationale regel om te bepalen welk van beide landen er in dergelijke situatie effectief successierecht mag heffen, is er dus een reëel risico op dubbele belasting. Dat risico geldt des te meer aangezien België op vlak van successierechten slechts twee dubbelbelastingverdragen heeft afgesloten die op vandaag in werking zijn, namelijk met Zweden (1956) en Frankrijk (1959). Omdat Zweden inmiddels de heffing van successierechten heeft afgeschaft, wordt in de praktijk enkel nog het verdrag met Frankrijk toegepast.  

Naast die verdragen (de facto enkel nog het verdrag met Frankrijk) kent België in zijn interne wetgeving wel nog een mogelijkheid om de buitenlandse successierechten te verrekenen. De Belgische successierechten met betrekking tot in het buitenland gelegen onroerende goederen mogen immers worden verminderd met de buitenlandse successierechten over die onroerende goederen op voorwaarde dat de erfgenamen het betalingsbewijs van de buitenlandse successierechten kunnen voorleggen, alsook een door de buitenlandse fiscus voor eensluidend verklaard afschrift van de buitenlandse successieaangifte en de berekening van de buitenlandse belasting.

Dat betekent echter ook dat indien er in het buitenland geen of weinig successiebelasting verschuldigd is, er ook niets of amper iets kan worden verrekend in België. Daardoor zal de Belgische successiefactuur over het buitenlandse vastgoed ook niet of amper kunnen worden gemilderd. Een goede successieplanning houdt daarom ook best rekening met zowel de Belgische als de buitenlandse aspecten.

Deze Belgische mogelijkheid tot verrekenen van de buitenlandse successierechten bestaat echter enkel voor in het buitenland gelegen onroerend goed, en niet voor roerend vermogen. Betreft het buitenlandse roerende goederen (bv. banktegoeden, aandelen, wagen, etc.), dan is er dus op vandaag geen enkele wettelijke maatregel die de dubbele heffing van successierechten verhindert (met uitzondering van een beperkt aantal situaties in een Frans-Belgische context waarvoor het verdrag de heffingsbevoegdheid toekent aan één van beide landen).

Arrest Grondwettelijk Hof 3 juni 2021

Het Grondwettelijk Hof heeft zich in een recent arrest uitgesproken over dit verschil in behandeling. De zaak waarover het Hof zich moest uitspreken, betrof een Belgische fiscaal inwoner die evenwel op het moment van zijn overlijden in Spanje verbleef. De erfgenamen dienden in Spanje een aangifte van nalatenschap in voor de onroerende en roerende goederen die de erflater in Spanje bezat.  Vervolgens verzochten de erfgenamen bij de Belgische belastingadministratie een verrekening van de in Spanje betaalde successierechten, zowel voor de onroerende als voor de roerende goederen. De Belgische belastingadministratie kende deze verrekening enkel toe voor wat de buitenlandse onroerende goederen betreft.

De erfgenamen waren het daar niet mee eens, en na het doorlopen van een lange juridische procedure kwam de zaak uiteindelijk voor het Grondwettelijk Hof.

En dat Hof oordeelde recent dat dit verschil in behandeling in het licht van de doelstelling van de regel inderdaad niet redelijk wordt verantwoord, waardoor de bestaande wettelijke regeling aldus discriminerend is.

Gevolgen voor de toekomst?

Opmerkelijk is dat het Grondwettelijk Hof in zijn arrest uitdrukkelijk heeft gesteld dat rechters in komende gedingen zelf mogen beslissen om de bestaande mogelijkheid tot verrekenen van buitenlandse successierechten ook toe te passen op de buitenlandse roerende goederen, in afwachting van een wetgevend optreden. Maar ook in hangende discussies waar de verrekening door de Belgische fiscus zou worden geweigerd, kan het nieuwe arrest van het Grondwettelijk Hof worden ingeroepen én toegepast.

Daarnaast had de fiscus het Hof gevraagd om de gevolgen van zijn uitspraak te beperken tot de toekomst, zodat het voor een belastingplichtige niet mogelijk zou zijn om in het verleden betaalde successierechten over buitenlands roerend vermogen, alsnog te recupereren. Het Hof gaat daar niet op in, waardoor het in principe mogelijk zou moeten zijn om die te veel betaalde successierechten te recupereren, althans voor zover de zaak nog niet verjaard is.

In Brussel en Wallonië verjaart de vordering tot teruggaaf na vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin die vordering ontstaat. De vordering ontstaat in principe vanaf de betaling van de successierechten, wat zou betekenen dat het in 2021 nog mogelijk zou zijn om successierechten die in 2017 (of later) werden betaald, terug te vorderen. Een moeilijkheid daarbij is het feit dat de bewijsstukken om de verrekening te krijgen – toch wat betreft de buitenlandse successierechten op onroerende goederen – in principe moeten worden voorgelegd binnen de twee jaar vanaf de betaling van de rechten. Of de fiscus de verrekening van buitenlandse successierechten op roerend vermogen én de effectieve terugbetaling van de te veel betaalde successierechten nu kan weigeren op grond van de laattijdige overlegging van deze stukken, zou in elk geval niet billijk zijn. Logischer zou zijn om de tweejarige termijn te laten ingaan vanaf de uitspraak van het Grondwettelijk Hof.

In de huidige Vlaamse regelgeving wordt de vijfjarige verjaringstermijn gerekend vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting wordt ‘gevestigd’, waardoor het in 2021 nog mogelijk zou zijn om teruggave te vragen van successierechten die gevestigd werden in 2017 (of later). Daartoe moet een bezwaarschrift worden ingediend en moeten de bewijsstukken worden voorgelegd binnen de verjaringstermijn. Het blijft echter afwachten of de fiscus in de praktijk ook effectief zal willen overgaan tot terugbetaling van te veel betaalde successierechten.

Inmiddels werd er in de plenaire vergadering van het Vlaamse Parlement aan de Minister van Financiën gevraagd wat de impact is van het arrest op de huidige wettelijke regeling, en of er een mogelijkheid bestaat waarbij belastingplichtigen de in het verleden betaalde erfbelasting (eventueel gedeeltelijk) kunnen terugvorderen voor zover deze betrekking heeft op buitenlandse roerende goederen die ook in het buitenland werden belast.

De Minister heeft hierop geantwoord dat het geenszins zijn intentie is om de bestaande verrekening voor buitenlandse onroerende goederen af te schaffen, maar dat wat betreft de terugbetaling van teveel betaalde successierechten er momenteel nog een en ander wordt onderzocht.

Dit wordt dan ook ongetwijfeld nog verder vervolgd, maar zou erfgenamen die te veel betaald hebben er niet mogen van weerhouden om alvast na te gaan of zij in aanmerking komen voor een teruggave, en deze in voorkomend geval effectief te claimen.

Auteurs: Tillo Dumont en Sam Dejaegere