Steeds vaker weigert de administratie de aftrek van kosten gerelateerd aan onroerende goederen, zoals een gezinswoning en/of vakantiewoning, die een vennootschap ‘kosteloos’ ter beschikking stelt ten voordele van de bedrijfsleider (of werknemer) die het onroerend goed privématig gebruikt. De fiscale administratie baseert zich hiervoor op artikel 49 WIB92 dat stelt dat kosten (onder meer) slechts aftrekbaar als ze zijn gemaakt “met het oog op het verkrijgen of, minstens het behoud van belastbare inkomsten”.

Het komt de belastingplichtige dan ook toe om te bewijzen dat aan deze voorwaarde is voldaan. In het kader van deze bewijslast heeft de rechtspraak twee theorieën ontwikkeld op grond waarvan de belastingplichtige het beroepsmatige karakter van de gemaakte kosten met succes heeft kunnen aantonen. Het gaat om de zogenaamde “bezoldigingstheorie” en de “meerwaardetheorie” (of een combinatie van beide).

De spelregels van de meerwaarde- en bezoldigingstheorie

Eind 2019 boog het Hof van Beroep te Gent zich over het scenario waarbij een vennootschap twee appartementen aan de kust in volle eigendom had aangekocht, waarbij het ene appartement aan de bedrijfsleider werd verhuurd en het andere hem gratis ter beschikking werd gesteld als een voordeel in natura (de zgn. “bezoldigingstheorie”).

De krachtlijnen van de “bezoldigingstheorie” vereisen dat de vennootschap moet kunnen aantonen dat (i) de aankoop- en de gratis ter beschikking stelling van de privéwoning (of appartement) kaderen binnen het bezoldigingspakket van de bedrijfsleider en (ii) de betreffende bedrijfsleider werkelijk prestaties heeft verricht voor de vennootschap die in verband staan met de beloning. Enkel als dit bewijs kan worden geleverd, aanvaardt de rechtspraak de aftrekbaarheid van de gemaakte kosten die verband houden met deze alternatieve verloningspolitiek. De loutere vermelding van een voordeel van alle aard op fiche wordt in elk geval niet aanvaard. Deze manier van bezoldiging in natura moet dus voldoende gedocumenteerd zijn, zodat de samenhang tussen prestatie en bezoldiging duidelijk aantoonbaar is.

Opvallend bij het arrest van het Hof van Beroep te Gent was de vaststelling dat het Hof naliet na te gaan of er aan deze ‘gratis ter beschikkingstelling’ ook werkelijke prestaties van de begunstigde bedrijfsleider ten grondslag lagen. Bij de beoordeling over de aftrekbaarheid van de gemaakte kosten, liet het Hof liet zich voornamelijk leiden door de zgn. “meerwaardetheorie”, die door de belastingplichtige werd opgeworpen. De belastingplichtige stelde namelijk dat de deze panden werden aangekocht als investering door de vennootschap.  Ter staving van deze stelling kon hij een goed onderbouwd dossier voorleggen waaruit een concrete waardestijging bleek. Aangezien de vennootschap de panden had aangekocht in volle eigendom, zou de meerwaarde bij verkoop belastbaar zijn in de vennootschapsbelasting. Op basis van deze overwegingen kwam het Hof van Beroep te Gent dan ook tot de conclusie dat de gemaakte kosten, wel degelijk voldeden aan de aftrekbaarheidsvoorwaarden van artikel 49 WIB92. 

Meerwaardetheorie niet (langer) toereikend: Cassatie verduidelijkt

Hoewel de meerwaardetheorie een opening leek te bieden voor de gekende (zware) bewijslast in het kader van de bezoldigingstheorie, oordeelt het Hof van Cassatie daar in haar recent arrest van 21 oktober 2022 nu anders over.

Het Hof gaat daarbij dieper in op de kwalificatie van een appartement aan zee (dat uitsluitend voor privédoeleinden wordt gebruikt) als ‘lusthuis’ (art. 53, 9° WIB92). Deze kwalificatie werd door het Hof van Beroep te Gent overigens niet betwist. Echter, zijn kosten verbonden aan ‘lusthuizen’ in principe niet fiscaal aftrekbaar, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de gemaakte kosten begrepen zijn in de belastbare bezoldiging van de begunstigde bedrijfsleider (of personeelslid) die er gebruik van maakt.

Indien de bedrijfsleider (of personeelslid) dus belast wordt op een voordeel van alle aard, dan is deze voorwaarde in principe voldaan. Dit betekent echter niet dat deze kosten in dat geval automatisch aftrekbaar zijn. Beroepskosten dienen immers steeds getoetst te worden aan de aftrekbaarheidsvoorwaarden begrepen in artikel 49 WIB92.

Dit brengt het Hof van Cassatie opnieuw bij de bezoldigingstheorie: opdat de gemaakte kosten, die gedaan zijn met de bedoeling om de bedrijfsleider een voordeel van alle aard te verlenen of een bezoldiging toe te kennen, aftrekbaar zijn, dient bewezen te worden dat er werkelijke prestaties worden geleverd ten voordele van de vennootschap.

Volgens het Hof van Cassatie heeft het Hof van Beroep te Gent dit onvoldoende nagegaan. Het volstaat bijgevolg niet dat de door de bedrijfsleider gebruikte appartementen werden aangekocht als “belegging” en dat hierop een (belastbare) meerwaarde zou kunnen worden gerealiseerd.

Conclusie

Het Hof van Cassatie acht de toekenning van een voordeel van gratis bewoning enkel aanvaardbaar binnen de strikte grenzen van de “bezoldigingstheorie”. Een aantoonbare samenhang met werkelijke prestaties van de begunstigde is bijgevolg vereist voor elke aftrek van kosten van dit type vastgoed. De loutere bedoeling om beschikbare gelden van de vennootschap op een duurzame manier te beleggen volstaat niet. Hiermee valt wellicht het doek definitief over de “meerwaardetheorie”.

Indien uw vennootschap kosten in aftrek neemt met betrekking tot vastgoed dat als voordeel in natura ter beschikking wordt gesteld van de bedrijfsleider (of werknemer), is een goed onderbouwd dossier noodzakelijk. Hieruit moet voldoende duidelijk blijken dat er werkelijke prestaties worden geleverd ten belope van het voordeel van bewoning dat een de begunstigde bedrijfsleider (of werknemer) wordt toegekend. Goed gefundeerde dossiers hebben een kans op slagen, dossiers gebouwd op los zand vallen als een kaartenhuis ineen.

Als u hierover vragen heeft, aarzel dan niet om uw KPMG-adviseur te contacteren.

 

Auteurs: Manouk van Oije, Sr. Tax Advise & Julie Boon, Tax Manager