In een recent arrest van het Hof van Cassatie wordt bevestigd dat voor omvormings- en verbeteringswerken aan een onroerend goed in principe de vijfjarige herzieningstermijn van toepassing is (Cass. 30 april 2021 (F.19.0123.N/1).

Korte situering herzieningstermijnen

De btw-aftrek voor bedrijfsmiddelen is – weliswaar beperkt in de tijd – vatbaar voor herziening (in negatieve of positieve zin). Die beperking in de tijd ligt vast via de herzieningstermijn. Principieel bedraagt die termijn vijf jaar. De herzieningstermijn die van toepassing is op de btw die wordt geheven op handelingen die strekken of bijdragen tot de oprichting of het verkrijgen van onroerende bedrijfsmiddelen is echter een stuk langer en bedraagt in principe 15 jaar (artikel 9, §2, 1° KB nr. 3). Deze laatste termijn wordt zelfs nog eens verlengd met 10 jaar wanneer de betreffende (opgerichte) gebouwen verhuurd worden met toepassing van het optioneel stelsel voor professionele onroerende verhuur. Omvormings- en verbeteringswerken aan gebouwen vallen normaliter ook onder de vijfjarige herzieningstermijn. Dit is evenwel niet zo als deze werken dermate ingrijpend zijn dat er voor btw-doeleinden (opnieuw) een nieuw gebouw tot stand gebracht wordt (zie ook: Circulaire 2019/C/134 van 17 december 2019). 

Feiten

Een advocate kocht in 2004 een onroerend goed dat zij deels verbouwde om er een kantoor in op te richten. Die verbouwing omvatte een aanbouw met bureau, wachtruimte met toilet, berging en inkom. De werken werden uitgevoerd in de jaren 2005 en 2006. Oorspronkelijk kon de advocate wegens haar hoedanigheid als vrijgestelde belastingplichtige geen btw in aftrek brengen op deze bedrijfsmiddelen. Dat veranderde vanaf 1 januari 2014 toen de btw-plicht voor advocaten werd ingevoerd. De advocate was op dat moment van mening dat ze gebruik kon maken van de 15-jarige herzieningstermijn voor onroerende bedrijfsmiddelen ter bepaling van het bedrag van de historische btw-aftrek (positieve herziening). De fiscale administratie was het tijdens een controle in de loop van 2014 hier evenwel niet mee eens. Ze stelde vooreerst dat de uitbreiding van een bestaand gebouw kan worden aangemerkt als een omvorming (of verbouwing) en dus niet als vernieuwbouw voor zover de oppervlakte van het oude gedeelte betekenisvol is ten aanzien van het nieuwe gedeelte. Er kan worden van uitgegaan dat dat het geval is wanneer de oppervlakte van het oude gedeelte groter is dan de helft van de totale oppervlakte van de woning of het woningcomplex na de uitvoering van de werken (dit betreft de “50%-regel” die ook gehanteerd worden in het kader van de bepaling van het verlaagde btw-tarief van 6% op uitbreidingswerken aan woningen). Ze voegt hieraan toe dat het voor deze omvormingskwalificatie wel vereist is dat het nieuwe gedeelte niet onafhankelijk van het oude gedeelte kan functioneren maar het oude gedeelte aanvult en er dus inzake aanwending van het gebouw een geheel mee vormt. De toepassing van deze principes op de onderliggende zaak impliceren volgens de btw-administratie dat de vijfjarige herzieningstermijn van toepassing was en dat er bijgevolg geen historische btw in aftrek meer kon worden gebracht door de advocate. Na in eerste aanleg in het ongelijk gesteld geweest te zijn, stapt de btw-administratie naar het Hof van Beroep.

Hof van Beroep

Het Hof van Beroep te Gent was het evenwel niet eens met de visie van de fiscus en oordeelt dat de facturen inzake de gedane werken handelingen waren die strekken of bijdragen tot de oprichting van een “gedeelte van een gebouw” (in de zin van artikel 1, § 9, 1° WBTW). Een gebouw of een gedeelte van een gebouw is immers elk bouwwerk dat vast met de grond is verbonden. Die duidelijke wettekst, die uitdrukkelijk ook een gedeelte van een gebouw voorziet, maakt volgens het Hof duidelijk dat de redenering van de administratie over het verschil tussen een verbouwing en een nieuwbouw en het daarbij gebruikte oppervlaktecriterium in het kader van het bepalen van het toepasselijke btw-tarief, geen steun vindt in de wet wat betreft de toepasselijke herzieningstermijn. Het bijgebouw werd dan ook door deze rechter gekwalificeerd als een onroerend bedrijfsmiddel waarop de herzieningstermijn van 15 jaar van toepassing is. Dit laatste was uiteraard positief voor de advocate die op die manier alsnog historische btw kon in aftrek brengen.

Hof van Cassatie

De btw-administratie wenste zich niet neer te leggen bij het voormelde arrest van het Hof van Beroep te Gent en tekende cassatieberoep aan tegen dit arrest. In haar arrest stelt het Hof van Cassatie dat er wel degelijk een wettelijk onderscheid is tussen een verbouwing en een vernieuwbouw voor wat betreft de toepasselijke herzieningstermijn. Het Hof stelt in dit verband dat op de handelingen die bijdragen tot het verbeteren of omvormen van gebouwen de herzieningstermijn van 5 jaar van toepassing is. De stelling van het Hof van Beroep waarbij het onderscheid “verbouwing” vs. “nieuwbouw” geen steun vindt in de wet wordt aldus niet aanvaard door het Hof van Cassatie. Met dit arrest bevestigt het Hof van Cassatie de zienswijze van de fiscus en wordt de zaak verwezen naar het Hof van Beroep te Antwerpen.

Besluit

Uit het arrest van het Hof van Cassatie kan o.i. worden afgeleid dat een ruime interpretatie van de 15-jarige herzieningstermijn op ‘omvormingswerken’ niet aan de orde is. Voor vele belastingplichtigen is deze conclusie op zich een goede zaak daar zij in de praktijk vaker geconfronteerd worden met negatieve bijzondere herzieningen dan met positieve herzieningen en een ruim toepassingsgebied van de herzieningstermijn van 5 jaar (inzake omvormingswerken) dan meer gewenst is. De vraag blijft evenwel steeds wanneer bepaalde werken als ‘omvormingswerken’ dan wel als ‘vernieuwbouw’ kwalificeren. De mate van uitbreiding (cfr. supra “50%-regel”) en/of de structurele aard van de uit te voeren werken (zie ook: mondelinge parlementaire vraag nr. 17976 van de heer Luk Van Biesen d.d. 10.05.2017) zullen deze kwalificatie in ieder geval in belangrijke mate beïnvloeden. Hoe dan ook dient steeds geval per geval geanalyseerd te worden welke kwalificatie aan de werken gegeven moet worden met het oog op de bepaling van de erop van toepassing zijnde herzieningstermijn. Bij twijfel kan bovendien overwogen worden om (voorafgaandelijk) in overleg te treden met de administratie.

 

Auteurs: Thomas Van Beveren, Sr. Associate en Rob Heyric, Tax Adviser.