Sinds de invoering van de Belgische groepsbijdrageregeling is er discussie over de verenigbaarheid van deze regeling met de Europese moeder-dochterrichtlijn (Richtlijn 2011/96/EU van 30 november 2011). De regeling voorkomt immers, in sommige gevallen, dat verlieslatende vennootschappen de aftrek van definitief belaste inkomsten (‘DBI’) kunnen toepassen op de ontvangen groepsbijdrage.

De Rechtbank van eerste aanleg van Luik heeft nu prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie (HvJ) om te beoordelen of deze beperkingen in strijd zijn met de moeder-dochterrichtlijn. De uitkomst van deze zaak zou meer duidelijkheid kunnen bieden (Luik 29 januari 2024, 22/4671/A; HvJ, pending case, C-135/24 - John Cockerill).

De Belgische groepsbijdrage

De Belgische groepsbijdrageregeling biedt vennootschapsgroepen de mogelijkheid het fiscale verlies van het jaar van een groepsvennootschap af te zetten tegen de belastbare winst van een andere groepsvennootschap. Onder deze regeling kunnen vennootschappen, onder bepaalde voorwaarden, binnen een groep (een gedeelte van) de winst van de ene belastingplichtige overdragen aan een groepsvennootschap met een (operationeel) verlies. Dit doet men door de winst van de 'winstgevende' belastingplichtige te verminderen via een "groepsbijdrage" (art. 205/5 WIB 1992), het bedrag dat dan wordt opgenomen in de belastbare grondslag van de 'verlieslatende' vennootschap (art. 185, § 4 WIB 1992). De winstgevende vennootschap moet dan een fiscaal-neutrale vergoeding betalen ter compensatie van de uitgespaarde belastingen. De regeling kent strikte voorwaarden waaraan voldaan moet worden (art. 205/5 WIB 1992).

De winstgevende groepsentiteit kan de overgedragen groepsbijdrage in mindering brengen van haar belastbare winst, terwijl de ontvangende verlieslatende groepsentiteit de ontvangen groepsbijdrage aan haar belastbare grondslag moet toevoegen. Aldus wordt er een belastingvoordeel gerealiseerd op groepsniveau.

Wanneer de ontvangen groepsbijdrage hoger is dan de fiscale verliezen van het lopende jaar van de ontvanger, vormt het overschot een minimale belastbare grondslag en wordt het belast bij de ontvanger (artikel 207, achtste lid WIB 1992). Dit betekent dat de ontvanger fiscale verliezen of andere aftrekposten, zoals de aftrek van definitief belaste inkomsten voor dividenden (‘DBI’) of de notionele interestaftrek, niet mag verrekenen met het overschot van de groepsbijdrage.

Probleem bij DBI-aftrek:

Deze beperking leidt tot een mogelijke negatieve wisselwerking tussen de groepsbijdrageregeling en de DBI-aftrek, waarover de rechtbank nu prejudiciële vragen heeft gesteld. Een operationeel verlieslatende vennootschap die een voor DBI-aftrek kwalificerend dividend ontvangt en daardoor in datzelfde jaar break-even (of zelfs winstgevend) wordt, én in datzelfde jaar een groepsbijdrage ontvangt, kan de DBI-aftrek niet toepassen op de ontvangen groepsbijdrage. Hierdoor wordt de vennootschap de facto belast op de ontvangen groepsbijdrage, terwijl zij zonder het dividend geen belastbaar resultaat zou hebben gehad. Dit is volgens de belastingplichtige in strijd met de moeder-dochterrichtlijn. Het elimineert het voordeel van de groepsbijdrageregeling op groepsniveau, aangezien de belastbare grondslag van de onderneming wel wordt overgedragen naar de ontvangende onderneming, maar vanuit fiscaal oogpunt niet kan worden gebruikt door deze laatste.

Daarnaast meent de belastingplichtige ook dat het weigeren van een belastingvoordeel naar Belgische recht aan een vennootschap die vrijgestelde dividenden heeft ontvangen, onrechtstreeks neerkomt op het belasten van de dividenden, wat in strijd is met de moeder-dochterrichtlijn.

Conflict met de Europese moeder-dochterrichtlijn

Artikel 1.1 en 4.1. van de Europese moeder-dochterrichtlijn verplicht EU-lidstaten om een vrijstelling of verrekening van belasting te voorzien voor moedermaatschappijen die dividenden ontvangen van hun EU-dochterondernemingen. België heeft gekozen voor de vrijstellingsmethode (DBI-aftrek). Uit een arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ 19 december 2019, nr. C-389/18, Brussels Securities SA t. Belgische Staat) blijkt dat de combinatie van de DBI-regeling met andere aftrekken kan leiden tot een zwaardere belasting voor de moedermaatschappij dan wanneer zij geen dividend had ontvangen van haar dochteronderneming. In die omstandigheden is de ontvangst van dergelijke dividenden niet fiscaal neutraal voor de moedermaatschappij, wat in strijd is met het doel van artikel 4.1. (a) van de Europese moeder-dochterrichtlijn.

Voorbeeld ter verduidelijking

Geen dividend:

Veronderstel een vennootschap A die een negatief resultaat heeft van 4000 na de eerste bewerking. Veronderstel dat deze vennootschap A met groepsvennootschap B een groepsbijdrage-overeenkomst afsluit voor 6000. In dat geval zal vennootschap A haar negatief resultaat van 4000 kunnen compenseren met een deel van de ontvangen groepsbijdrage, maar over het saldo van 2000 (4000-6000) zal vennootschap A dan belastingen moeten betalen.

Wel dividend, met huidige DBI-aftrek:

Veronderstel dat deze vennootschap A met dezelfde resultaten een (voor DBI kwalificerend) dividend heeft ontvangen van 4000, dan heeft zij na de eerste bewerking een resultaat gelijk aan 0. De ontvangen groepsbijdrage van 6000 wordt in die hypothese integraal als belastbaar resultaat beschouwd, omdat de DBI-aftrek daarop niet kan worden toegepast. Vennootschap A wordt in deze hypothese belast op de ontvangen groepsbijdrage en bouwt ten belope van het ontvangen dividend overdraagbare DBI-aftrek op.

Graph groepsbijdrage en DBI

Vennootschap A

Groepsbijdrage

Groepsbijdrage + dividend

Resultaat (excl. DBI)

-4000

-4000

Dividendinkomen (DBI)

0

4000

Belastbaar resultaat na de 1ste bewerking

-4000

0

Groepsbijdrage

6000

6000

Belastbaar resultaat (incl. groepsbijdrage)

2000

6000

DBI

0

0

Belastbaar resultaat

2000

6000

Overdraagbare DBI-aftrek

0

4000

 

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat door voor DBI-kwalificerende dividenden te ontvangen, A in een ongunstigere belastingbetalende positie wordt gebracht, ook al heeft het bedrijf voldoende aftrekmogelijkheden om de belastinggrondslag deels te neutraliseren. Het ongunstiger belasten van andere inkomsten in een dergelijke situatie impliceert een indirecte belasting van de ontvangen dividenden, wat in strijd is met de Europese moeder-dochterrichtlijn.

Belang van de beslissing van het Hof van Justitie

De interactie tussen de groepsbijdrage en DBI-aftrek heeft al veel inkt doen vloeien. Hopelijk kan de beslissing van het Europese Hof van Justitie eindelijk meer duidelijkheid scheppen over de verenigbaarheid van de Belgische groepsbijdrageregeling met de moeder-dochterrichtlijn.

Indien u nog vragen heeft voor het volgende aangifte-seizoen omtrent deze regeling, aarzel dan niet om ons te contacteren. 

 

Auteurs: Ilke Vandenbroeck & Karen Huygens