In de strijd tegen de hoge inflatie trok de Europese Centrale Bank in september 2023 voor de laatste keer haar beleidsrente op tot 4,75%. Deze hogere beleidsrente heeft eveneens de nodige implicaties in de vennootschapsbelasting, in het bijzonder voor wat betreft de verhogingen wegens onvoldoende voorafbetalingen.

Beleidsrente omhoog in strijd tegen hoge inflatie

In de strijd tegen de hoge inflatie heeft de Europese Centrale Bank haar beleidsrente fors opgetrokken. De laatste renteverhoging naar 4,75% dateert van 20 september 2023. De renteverhogingen van de Europese Centrale Bank maakt niet alleen dat het ontlenen van geld duurder wordt, maar ook dat onvoldoende aandacht aan afdoende voorafbetalingen in de vennootschapsbelasting zwaarder gesanctioneerd wordt.

Beleidsrente impacteert hoogte vermeerdering wegens onvoldoende voorafbetalingen

Het Wetboek Inkomstenbelastingen bepaalt dat het belastingbedrag waarop de vermeerdering wegens onvoldoende voorafbetalingen wordt berekend vermenigvuldigd wordt met 2,25 maal de basisrentevoet[1]. De bonificaties betreffen de bedragen van de gedane voorafbetalingen vermenigvuldigd met respectievelijk 3 maal, 2,5 maal, 2 maal en 1,5 maal diezelfde basisrentevoet naargelang zij uiterlijk zijn gedaan op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december van het jaar voor het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.[2] De basisrentevoet betreft het (tot de lagere eenheid afgeronde) rentetarief van de marginale beleningsfaciliteit van de Europese Centrale Bank op 1 januari van het jaar voor dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.[3]

Tot en met het aanslagjaar 2024 bedroeg de basisrentevoet 3%, zijnde het minimale percentage voor vennootschapsbelastingdoeleinden. Op 1 januari 2024 bedroeg, zoals hierboven aangehaald, de marginale beleningsfaciliteit van de Europese Centrale Bank 4,75%. Deze wordt voor het aanslagjaar 2025 naar beneden afgerond waardoor de ‘basisrentevoet’ 4% bedraagt.

De ‘basisrentevoet’ van 4% voor het aanslagjaar 2025 komt neer op een verhoging wegens onvoldoende voorafbetalingen van 9%, zijnde 2,25 procentpunt hoger dan het tarief voor het aanslagjaar 2024. De bonificaties voor de gedane voorafbetalingen bedragen respectievelijk 12% (10 april), 10% (10 juli), 8% (10 oktober) en 6% (20 december).

Om eventuele bijkomende belastinglekkage ten gevolge van onvoldoende voorafbetalingen in boekjaar 2024 (aanslagjaar 2025) zo veel als mogelijk te vermijden, doet uw onderneming er het nodige voordeel mee om in boekjaar 2024 de nodige aandacht te vestigen op de (timing van de) voorafbetalingen.

Overzicht tarieven

 

BJ 2023 (AJ 2024)

BJ 2024 (AJ 2025)

Verhoging onvoldoende voorafbetalingen

6,75 %

9 %

Bonificatie voorafbetaling Q1 (uiterlijk 10 april)

9 %

12 %

Bonificatie voorafbetaling Q2 (uiterlijk 10 juli)

7,50 %

10 %

Bonificatie voorafbetaling Q3 (uiterlijk 10 oktober)

6 %

8 %

Bonificatie voorafbetaling Q4 (uiterlijk 20 december)

4,50 %

6 %

 

Ondernemingen die een boekhouding voeren die afwijkt van het kalenderjaar hebben iets langer de tijd, aangezien de percentages gelinkt zijn aan het aanslagjaar. Zo zal bijvoorbeeld een onderneming met boekjaar per 30 september pas in het boekjaar dat afsluit in 2025 onderhevig zijn aan de verhoging van 9% wegens onvoldoende voorafbetalingen. In voorkomend geval heeft de onderneming respectievelijk tijd tot 10 januari 2025, 10 april 2025, 10 juli 2025 en 20 september 2025 om de nodige voorafbetalingen te doen.[4]

Wat brengt de toekomst?

Voor een eventuele daling van de verhoging wegens onvoldoende voorafbetalingen voor het aanslagjaar 2026 dienen we de volgende rentebesluiten van de Europese Centrale Bank af te wachten. Wanneer de beleidsrente op 1 januari 2025 maximaal 3,75% bedraagt, zijnde een daling van één procentpunt, keren we voor het aanslagjaar 2026 terug naar de ‘lagere’ tarieven. In afwachting van deze rentedalingen is een gewaarschuwde onderneming er twee waard.

 

Auteurs: Ilke Vandenbroeck, Sr. Counsel KPMG Law & Jente Thijs, Sr. Tax Adviser

  1. Art. 159, 1° WIB 1992.
  2. Art. 159, 2° WIB 1992.
  3. Art. 161 WIB 1992.
  4. Art. 167 WIB 1992 j. art. 66, §2 KB/WIB 1992