Wanneer een aandeelhouder of bedrijfsleider geld ter beschikking stelt aan de vennootschap, kan hierop een interest verschuldigd zijn. Deze interesten zijn voor de betalende vennootschap een fiscaal aftrekbare kost. Omdat dit tot misbruiken zou kunnen leiden, wordt de aftrekbaarheid van de interesten op twee manieren beperkt.

Herkwalificatie als dividend

Interesten betaald op voorschotten door een vennootschap aan haar aandeelhouders, bedrijfsleider of echtgenoot van de bedrijfsleider, worden geherkwalificeerd als dividend wanneer het voorschot hoger is dan de som van de belaste reserves bij het begin van het boekjaar en het fiscaal gestort kapitaal op het einde van het boekjaar. Deze herkwalificatie van interest naar een dividend leidt tot een niet-aftrekbare kost in hoofde van de vennootschap. Voor de aandeelhouder maakt dit in de praktijk geen verschil, aangezien interesten en dividenden beide onderworpen zijn aan 30% roerende voorheffing[1].  

In het verleden definieerde de wet het woord voorschot als “elke al dan niet door effecten vertegenwoordigde geldlening”. Sinds enkele jaren wordt een voorschot omschreven als een “vordering” op de vennootschap. Wat er precies onder “vordering” moet worden verstaan is onduidelijk, maar het staat buiten kijf dat dit begrip ruimer dient te worden geïnterpreteerd dan het begrip “geldlening”. Zo valt een rekening-courant-vordering op de vennootschap sinds deze wijziging hieronder.

Marktconforme rente

Bijkomend is de interest op leningen aan vennootschappen (ongeacht wie deze lening verstrekt) slechts aftrekbaar in de mate dat deze marktconform[2] is.  Voor niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd (o.a. rekening-courant-schulden van de vennootschap) is deze rente sinds 1 januari 2020 wettelijk bepaald. In dit geval is de marktrentevoet gelijk aan de zogenaamde MFI-rentevoet[3] van de maand november van het vorige kalenderjaar verhoogd met 2,5%. De maximaal fiscaal aftrekbare creditrente op een rekening-courant bedraagt tijdens 2023 5,7%.[4]

Voor alle overige leningen zijn de interesten slechts aftrekbaar in de mate dat de rentevoet niet hoger is dan de “marktrentevoet” rekening houdende met de specifieke omstandigheden[5].  In het algemeen zal hier dus nog steeds een voldoende onderbouw van de rentevoet noodzakelijk zijn tussen verbonden partijen.
 

Auteurs: Bernhard Glorieux, Counsel & Lorenz Vercauteren, Jr. Associate KPMG Law.

  1. De VVPRbis-regeling die het voor KMO-vennootschappen mogelijk maakt om te genieten van een verlaagde roerende voorheffing kan voor deze vorm van dividenden niet worden toegepast. Zie ook artt. 171, 3° en 269, §1, lid 1 WIB92.
  2. Art. 55 WIB92.
  3. Dit is de rentevoet die door Belgische monetaire financiële instellingen aan niet-financiële instellingen wordt aangerekend voor leningen tot 1.000.000 euro met een variabel tarief en met een initiële rentebepaling tot een jaar.
  4. Voor november 2021 bedroeg de MFI-rentevoet 1,57%. De creditrente op een rekening-courant in 2022 was dus volledig aftrekbaar als de rentevoet niet hoger was dan 4,07%. Zie ook X, “Creditrente rekening-courant: plafond voor interest blijft 4,07% in 2022”, Fisc. Act. 2022, nr. 2022/30, 16; https://stat.nbb.be/Index.aspx?DataSetCode=MIR&lang=nl#.
  5. Deze specifieke omstandigheden omvatten o.a. de aard van het krediet, het bedrag en de looptijd, het risico dat de kredietverstrekker draagt en eventueel de valuta waarin de schuld is uitgedrukt. Zie ook nr. 52/83, Com.IB 92.