• Boudewijn Broers, Senior Manager |
  • Jeroen Ruepert, Partner |

Het Nederlandse systeem van oudedagsvoorzieningen en pensioenen is gebaseerd op drie pijlers. Naast AOW (eerste pijler) en pensioenopbouw via de werkgever (tweede pijler) is er ook nog de mogelijkheid om aanvullend pensioen op te bouwen in privé (derde pijler). Dit kan bijvoorbeeld door middel van een lijfrenteverzekering of een bankspaarproduct.

Veruit de meeste Nederlanders (ca. 85%) bouwen pensioen op via de tweede pijler, veel minder via de derde pijler. Voor de pensioenopbouw in de tweede en derde pijler gelden andere wettelijke regels. Deze regels gaan echter wijzigen door de beoogde invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) per 1 juli 2023.

De Wtp heeft namelijk onder andere als doel om de fiscale behandeling van het tweede en derde pijler pensioen te harmoniseren om zo te komen tot een arbeidsvormneutraal pensioen. Deze harmonisatie betreft een enigszins onderbelichte maatregel in de Wtp en kan naar onze mening (op termijn) mogelijk een grote wijziging van het pensioenlandschap betekenen[1]. Alvorens de verschillen tussen de tweede en derde pijler voor en na invoering van de Wtp te bespreken, staan wij hierna eerst stil bij de relevantie voor de pensioensector.

Relevantie pensioensector

De harmonisatie tussen de tweede en derde pijler is relevant voor pensioenfondsen, pensioenuitvoeringsorganisaties, verzekeraars, PPI’s, (nieuw op te richten) PEPP-uitvoeringsorganisaties, werkgevers en wellicht ook (vermogende) individuen.

Deze ontwikkelingen kunnen naar onze mening een katalysator vormen voor versnelde wijzigingen in het pensioenlandschap. Zo kan deze ontwikkeling voor de ene partij aanleiding zijn om te kiezen voor een ander productenpalet, terwijl de andere partij door deze ontwikkeling (op termijn) juist kan worden bedreigd in het voortbestaan. Ook treden mogelijk nieuwe partijen toe tot deze (vernieuwde) markt. Dit is mede ingegeven door het volgende.

Vanaf 22 maart 2022 is het ook mogelijk om een derde pijler pensioen op te bouwen via het Pan-Europees Persoonlijk Pensioen Product (PEPP). Wil je meer weten wat een PEPP nu precies is, klik dan hier voor onze blog over het PEPP.

Hierna duiden we de verschillen en overeenkomsten tussen het tweede en derde pijler pensioen vóór en na de invoering van de Wtp. In dit kader hebben wij ook een praktisch schema aan dit blog toegevoegd waarin de verschillen en overeenkomsten overzichtelijk staan weergegeven. De PEPP hebben wij ook aan dit schema toegevoegd. 

Tweede pijler pensioen voor en na de Wtp

Het tweede pijler pensioen is de pensioenopbouw via de werkgever naast de AOW vanuit de overheid. De fiscale behandeling van het tweede pijler pensioen is geregeld in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Van een fiscaal toegelaten pensioenregeling volgens de Wet LB is alléén sprake als het een pensioenovereenkomst betreft tussen werkgever(s) en werknemer(s).

Als wordt voldaan aan de voorwaarden in de Wet LB, dan is de zogenaamde omkeerregel van toepassing. Dat betekent dat de premies aftrekbaar zijn door zowel werkgever (in de sfeer van de vennootschapsbelasting en de premieheffing werknemersverzekeringen) en werknemer (in de sfeer van de loonbelasting/inkomstenbelasting). De aanspraken zijn onbelast en de uitkeringen zijn te zijner tijd belast met loonheffing.

Het uitgangspunt na invoering van de Wtp is dat voor de pensioenopbouw in de tweede pijler voortaan een uniforme leeftijdsonafhankelijke premie van toepassing is. De maximale premiehoogte in de Wtp bedraagt 30%[2]. Deze grens is zodanig vastgesteld dat een werknemer die 40 jaar pensioen opbouwt, een vergelijkbaar pensioen kan opbouwen als voor invoering van de Wtp.

Derde pijler pensioen voor en na de Wtp

De fiscale behandeling van de derde pijler pensioenproducten (bijvoorbeeld lijfrenten of bankspaarproducten) is geregeld in de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Na invoering van de Wtp wordt de pensioenopbouw in de derde pijler in hoge mate gelijk getrokken met de pensioenopbouw in de tweede pijler. Dit komt met name door een uitbreiding van de fiscale jaarruimte en inhaalruimte in de derde pijler. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • De maximale premie gaat van 13,3% van het pensioengevend inkomen naar 30%, hetzelfde maximale niveau als in de tweede pijler.
  • De AOW-franchise waarover geen pensioen kan worden opgebouwd, stijgt van bijna € 13.000 naar bijna € 15.000.
  • De maximale jaarruimte wordt ook fors verruimd van zo’n € 13.500 naar ruim
    € 30.000.
  • De mogelijkheid om onbenutte fiscale ruimte uit eerdere jaren in te halen, de inhaalruimte, wordt fors verruimd. In een gegeven jaar mag tot € 38.000 gemiste ruimte uit eerdere jaren worden gebruikt. Nu is dat maar zo’n € 7.500, of bijna
    € 15.000 vanaf tien jaar voor AOW-datum. Pensioenspaarders mogen hierbij straks bovendien tot tien jaar terugkijken, in plaats van zeven jaar[3].

Verschillen tweede en derde pijler

Ondanks deze belangrijke gelijktrekkingen, blijven er ook na de invoering van de Wtp verschillen tussen pensioenopbouw in de tweede en derde pijler bestaan. Hierbij valt te denken aan de toegelaten (pensioen)uitvoerders of bijvoorbeeld de wijze van nabestaandendekking (zoals tevens opgenomen in het schema bij dit blog) en de verschillende flexibiliseringsmogelijkheden in de tweede en de derde pijler. 

Conclusie

Een belangrijke maatregel uit de Wtp is de aangekondigde gelijktrekking van de fiscale behandeling van de tweede en derde pijler. Dit komt vooral door een uitbreiding van de jaarruimte en inhaalruimte in de derde pijler. Door de keuze van de wetgever voor een arbeidsvormneutraal pensioen, krijgen niet alleen werknemers maar ook bijvoorbeeld ondernemers meer ruimte om via een bankspaarproduct, lijfrente of een PEPP voor de oude dag te sparen. De derde pijler kan hierdoor een goed alternatief vormen voor de tweede pijler.

De verwachting is dat deze ontwikkelingen een katalysator vormen voor versnelde wijzigingen in het pensioenlandschap. Voor de ene partij biedt dit kansen, voor de andere partij is het juist een bedreiging. Ook treden mogelijk nieuwe partijen toe tot deze (vernieuwde) markt.

Voor partijen in de sector is het belangrijk om tijdig van deze ontwikkelingen op de hoogte te zijn. Regeren is in dit kader vooruitzien!

 

2e pijler pensioen vóór Wtp

2e pijler pensioen na Wtp

3e pijler pensioen[4] vóór Wtp

3e pijler pensioen na Wtp

PEPP na Wtp

Aanbieder/ Uitvoerder •

·   Pensioenfondsen (Bedrijfstakpensioen-fonds, Ondernemings-pensioenfonds, Beroepspensioenfonds of Algemeen Pensioen Fonds)

·   Erkende verzekeraars

·   Premie Pensioen Instellingen

·   Pensioenfondsen (Bedrijfstakpensioenfonds, Ondernemings-pensioenfonds, Beroepspensioenfonds of Algemeen Pensioen Fonds)

·   Erkende verzekeraars

·   Premie Pensioen Instellingen

·   Verzekeraars

·   Banken

·   Pensioenuitvoerings -organisaties

·   Vermogensbeheerders

·   Beleggingsinstellingen

·   Verzekeraars

·   Banken

·   Pensioenuitvoerings-organisaties

·   Vermogensbeheerders

·   Beleggingsinstellingen

·   Verzekeraars

·   Banken

·   Pensioenuitvoerings-organisaties[5]

·   Vermogensbeheer-ders

·   Beleggings-instellingen

·   Beleggings-ondernemingen

·   Geen Nederlandse Pensioenfondsen

·   Geen premie pensioen instellingen

Opbouw

·   Eindloonregeling: max. 1,657% per jaar van de pensioengrondslag

·   Middelloonregeling: max. 1,875% per jaar van de pensioengrondslag

·   Beschikbare premieregeling (BPR) percentage per jaar van de pensioengrondslag op basis van staffels

·   Solidaire contract:
leeftijdsonafhankelijke premie van max. 30% van de pensioengrondslag

·   Flexibele contract:
leeftijdsonafhankelijke premie van max. 30% van de pensioengrondslag

·   Premieuitkeringsovereen-komst

·   Leeftijdsonafhan-kelijke premie van max. 13,3% van de premiegrondslag

·   Leeftijdsonafhan-kelijke premie van max. 30% van de premiegrondslag

·   Volgt 3e pijler pensioen[6], dus leeftijdsonafhan-kelijke premie van max. 30% van de premiegrondslag

AOW-Franchise[7]

·   Middelloonregeling min. € 14.802 (2022)

·   Eindloonregeling
min. € 16.749 (2022)

·   Beschikbare Premieregeling
min. € 14.802 (2022)

Min. € 14.802 (2022)

Min. € 12.837 (2022)

Min. € 14.802 (2023)

Volgt 3e pijlerpensioen, dus min. € 14.802 (2023)

 

Maximale opbouw

·   Inhaalruimte[8] over de gehele diensttijd bij huidige werkgever.

·   Inkoopruimte over de gehele diensttijd bij vorige werkgevers[9].

·   Inhaalruimte afhankelijk van de fiscaal maximale premie (max. opbouw) en van de pensioengrondslag, zoals deze golden in het jaar waarop de inhaal ziet.

·   Inhaal en/ of inkoop van pensioen over dienstjaren uit de periode vóór de Wtp is niet mogelijk.

·   Jaarruimte: 13,3% x premiegrondslag -/-(6,27 x factor A) -/- F[10]:
max. € 13.570 (2022).

·   Reserveringsruimte: optelsom van niet-benutte jaarruimtes in de afgelopen 7 jaar.
Max. € 7.587 (2022). Binnen 10 jaar AOW: max € 14.978 (2022). Max. tot 17% van de premiegrondslag.

·   Jaarruimte: 30% x premiegrondslag -/- (nog niet bekend, maar waarschijnlijk wordt 6,27 x factor A vervangen door de betaalde premies in de pensioenregeling die in het voorafgaande jaar zijn ingelegd.
Max. € 29.960 (2023).

·   Reserveringsruimte: optelsom van niet benutte jaarruimtes in de afgelopen 10 jaar.
Max. € 38.000

(17% vervalt).

Volgt 3e pijlerpensioen, dus Jaarruimte: 30% x premiegrondslag -/- (nog niet bekend, maar waarschijnlijk wordt 6,27 x factor A vervangen door de betaalde premies in de pensioenregeling die in het voorafgaande jaar zijn ingelegd.
Max. € 29.960 (2023).

Reserveringsruimte: optelsom van niet benutte jaarruimtes in de afgelopen 10 jaar.
Max. € 38.000

(17% vervalt).

[4] Onder derde pijler pensioen verstaan wij een lijfrenteverzekering of een bankspaarproduct.

[5] Voor zover die volgens het nationale recht bevoegd zijn en onder toezicht staan om persoonlijke pensioenproducten (derde pensioenpijlerproducten) aan te bieden.

[6] De wetgever heeft aan het PEPP geen aanvullende eisen gesteld voor de opbouw en uitkeringsfase (de afbouwfase), anders dan die voor producten in de derde pijler gelden zoals lijfrenteverzekeringen, lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten. Om gebruik te maken van de fiscale faciliteiten die gelden voor lijfrenteverzekeringen, lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten, zal voor de opbouwfase en uitkeringsfase voldaan moeten worden aan de bepalingen die gelden voor deze producten.

[7] De AOW-franchise is dat deel van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd omdat na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd over dit deel AOW ontvangen wordt. De minimaal in aanmerking te nemen AOW is gebaseerd op een enkele gehuwden-AOW (incl. vakantietoeslag). De hierbij behorende minimumfranchise bedraagt 10/7 x enkele gehuwden-AOW.

[8] Als de bij de huidige werkgever opgebouwde pensioenaanspraken lager zijn dan het fiscaal maximum is inhaal van pensioen mogelijk. Het pensioentekort kan worden aangevuld als er inhaalruimte is en/of inkoopruimte. De pensioenregeling moet wel voorzien in de mogelijkheid tot inhaal en inkoop van pensioen. Het pensioentekort kan via inhaal en/of inkooppremies geheel of gedeeltelijk worden aangevuld. Daarnaast mag de inhaal- en/of inkooppremie worden vermenigvuldigd met 1,04 voor elk jaar gelegen tussen het einde van het in te halen of in te kopen jaar en de aanvang van het jaar waarin de inhaal of inkoop plaatsvindt.

[9] Handreiking inhaal en inkoop van pensioen (versie 15 mei 2020) - Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (belastingdienst.nl)

[10] A is de aangroei pensioenopbouw, F is de aangroei Fiscale oudedagsreserve