2024 is een belangrijk jaar voor de pensioensector vanwege de implementatie van de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Afhankelijk van de transitiedatum van het pensioenfonds kan de daadwerkelijke transitie nog drie jaar later plaatsvinden (uiterlijk 1 januari 2028). Deze periode brengt extra aandachtspunten en onzekerheden met zich mee naast de reguliere gang van zaken. Dit kan nog verder versterkt worden door externe ontwikkelingen zoals economische fluctuaties. Hoe kun je je hier nu alvast zo goed mogelijk op voorbereiden zodat het gehele fonds goed door deze transitieperiode heen wordt geloodst?
Het transitieplan – zoals vereist door de Wtp – bevat de arbeidsvoorwaardelijke afspraken van de sociale partners / werkgevers en moet uiterlijk 1 januari 2025 afgerond zijn. Dit transitieplan beschrijft de keuzes en overwegingen met onder andere een beschrijving van de doelstellingen, maatstaven, bandbreedtes en voorrangsregels. In dit plan wordt verdere invulling gegeven aan de gewijzigde pensioenregeling en de evenwichtigheid van de gehele transitie. Het vaststellen van deze evenwichtigheid is een belangrijk thema in de Wtp met een belangrijke verantwoordelijkheid voor de pensioenfondsbestuurders. Tegelijkertijd laat de invulling hiervan nog ruimte voor interpretatie. Drie belangrijke thema’s die houvast kunnen bieden zijn: het echt doorgronden en verkrijgen van inzichten uit de cijfers, anticiperen op veranderingen in de marktomstandigheden en het inrichten van een goede governance.
Doorgronden en verkrijgen van inzichten uit de cijfers
Een van de vereisten om evenwichtigheid te beoordelen is om te kijken naar de ‘netto profijt’ en het verwachte pensioen in een optimistisch, realistisch, en pessimistisch scenario. ‘Netto profijt’ is hierbij de maatstaf die inzicht geeft in het verschil tussen de verwachte uitkeringen en premie-inleg vóór en ná de ingang van de nieuwe pensioenregeling. Aanvullend mogen ook aanvullende (rekenkundige) maatstaven worden geïntroduceerd. In de praktijk zien wij ook dat andere maatstaven worden toegevoegd, zoals de kans op korten.
Evenwichtigheid is niet simpelweg gelijk aan een sommetje met een gewenste uitkomst over alle leeftijdscohorten heen. De beoordeling vraagt een afweging van de sociale partners / werkgevers en pensioenfondsbesturen om vast te stellen wat evenwichtig is en wat niet. Dit vraagt tijd in het proces om de cijfers te bespreken en ze echt te doorgronden.
Daarbij moet gekeken worden naar de breedte van de groep deelnemers, omdat de impact veelal kan variëren tussen groepen deelnemers. In de berekeningen moet op zijn minst onderscheid gemaakt worden naar de verschillende statussen (actief, slaper, gepensioneerd, etc.) en leeftijden van deelnemers. Aan de hand van maatmensberekeningen zouden de effecten inzichtelijk gemaakt dienen te worden van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Dit dient niet alleen te worden gedaan voor de verschillende contractvormen (zoals de solidaire en flexibele premieregeling), maar ook op basis van verschillende berekeningsmethodieken om in te varen. In alle andere gevallen is het naar onze mening lastig om de aantoonbaarheid van een evenwichtige transitie vast te stellen.
Anticiperen op veranderingen in de marktomstandigheden
Het zal de intentie zijn van fondsen om besluitvorming niet afhankelijk te laten zijn van marktomstandigheden, maar feit is dat de marktomstandigheden de afgelopen jaren hebben laten zien dat de financiële positie van een pensioenfonds snel kan veranderen. Daarbij heeft de financiële uitgangspositie op het moment van transitie invloed op de mate waarin het nieuwe contract beter of slechter is.
Voorbeeld: een deelnemer bij een pensioenfonds in het huidige pensioenstelsel met een dekkingsgraad onder de 100% heeft weinig zicht op indexatie, daar waar dit bij een dekkingsgraad boven het vereist eigen vermogen anders ligt. Dit heeft invloed op de vergelijking tussen het oude en het nieuwe contract.
Om te komen tot goede afspraken en een beheerste transitie moet voldoende doordacht zijn dat de besluitvorming robuust is voor verdere financiële en economische ontwikkelingen in de periode vanaf de eerste doorrekeningen tot de transitiedatum. Natuurlijk kunnen niet alle toekomstige (markt)omstandigheden bij een fonds worden afgedekt. Het besluit van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel dient naar onze mening dan ook in ieder geval te bevatten hoe de (markt)omstandigheden op het moment van transitie het besluit beïnvloeden. Veranderingen in rente, dekkingsgraad en levensverwachting zouden minimaal moeten worden meegenomen om de aantoonbaarheid van een evenwichtige transitie te kunnen blijven vaststellen tot het moment van invaren.
Het is van belang om deze ‘onzekerheid’ in evenwicht als gevolg van veranderende marktomstandigheden ook tussentijds meetbaar te maken, zodat deze gemonitord kan worden en, indien gewenst, tijdig op kan worden ingespeeld. Een aantal mogelijkheden om dit te doen is:
het vooraf definiëren van stress/gevoeligheidsscenario’s om bij de initiële berekeningen een beeld te krijgen bij de uitkomsten en dus de gevoeligheid van besluitvorming voor veranderende omstandigheden. Op basis hiervan kan bepaald worden wat de belangrijkste ontwikkelingen zijn om te monitoren;
het uitvoeren van tussentijdse berekeningen via een vereenvoudigde benaderingswijze.
Voor alle bovenstaande opties geldt dat zij inzicht geven in wanneer triggers geraakt worden om bijvoorbeeld elementen te heroverwegen of een proces in gang te zetten. Naast het monitoren en uitvoeren van berekeningen is het ook van belang om vooraf na te denken over de procedures en het proces die dan gevolgd moeten worden, waarbij ook een uiterlijke datum voor verandering vastgesteld moet worden. In alle andere gevallen denken wij dat het lastig zal worden om de aantoonbaarheid van een evenwichtige transitie te kunnen vaststellen. Het pensioenfondsbestuur zal uiteindelijk de verantwoording moeten afleggen over de belangenbehartiging en het gevoerde beleid.
Het inrichten van een goede governance
Het pensioenfonds neemt besluiten, maar voor een beheerste transitie is het vereist dat ook alle sleutelfunctiehouders, toezichthoudende en verantwoordingsorganen en andere belanghebbenden op adequate wijze worden meegenomen gedurende het proces, en vanuit hun (wettelijke) rollen tijdig hun input kunnen leveren. Wij kunnen ons daarbij ook voorstellen dat het lastig is voor al deze partijen om door de bomen het bos te zien, of om te beoordelen of alle inzichten die worden verschaft correct zijn. In het bijzonder vragen wij aandacht voor de grote afhankelijkheid van onder andere de actuarissen en ALM-deskundigen en het vertrouwen dat wordt gesteld in de modellen waarmee zij hun berekeningen maken. Een goede governance vereist ‘countervailing power’ op die berekeningen door middel van bijvoorbeeld het uitvoeren van een modelvalidatie. In de bank- en verzekeringsindustrie is dit al gebruikelijk bij het gebruiken van complexe modellen. Bij een grote transitie, zoals de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel, is het naar onze mening essentieel dat de governance in orde is, dat alle belanghebbenden tijdig worden gekend en de juistheid van de berekeningen met de juiste diepgang worden beoordeeld.
Gezamenlijk moeten de gremia van pensioenfondsen invulling geven aan een uitdagende agenda, bestaande uit items voor de reguliere gang van zaken, de transitie uit hoofde van de Wtp, en eventuele andere ontwikkelingen bij het pensioenfonds. Elk van deze onderdelen bestaat uit verschillende thema’s die tijd en aandacht vragen, waardoor vooruit plannen belangrijker is dan ooit. Enkel op deze manier kan onnodige piekbelasting vermeden worden en kan er op de best mogelijke manier regie gevoerd worden over het pensioenfonds.