Op 15 juli 2019 publiceerde de Europese Commissie op haar website de recentste update van grensoverschrijdende btw-rulings. Daarmee maakt de Europese Commissie een inhaalbeweging, omdat de vorige publicatie al dateerde van mei 2017 (zie; https://ec.europa.eu/taxation_customs/business/vat_en). Hieronder een korte samenvatting van recente btw-rulings waarin ook het standpunt van de Belgische btw-administratie werd gevraagd.
CBR nr. 2018/20: verhuur vervoermiddelen en verstrekking personenvervoerdiensten over het internet
Via deze ruling wordt aan de betrokken lidstaten in scope (zie; https://ec.europa.eu/taxation_customs/business/vat_en) de vraag gesteld op welke wijze de verhuur van vervoermiddelen (bv. wagens, fietsen, etc.) en de verstrekking van personenvervoerdiensten (bv. openbaar vervoer, taxiritten, etc.) btw-technisch moet gekwalificeerd worden, indien zij geboekt worden via een online applicatie (hierna: “app”).
Belangrijk bij deze casus is dat de “uitbater” van de app meer doet dan louter potentiële dienstverrichters in contact brengen met potentiële B2C- en B2B-afnemers (bemiddelingsdiensten). Inderdaad, hij gaat zelf verbintenissen aan ten aanzien van derden (verhuurders van vervoermiddelen, personenvervoerders, etc.) om deze diensten op zijn beurt te kunnen verstrekken aan zijn afnemers (“commissionairsprincipe”).
In dit kader biedt de “uitbater” twee onderscheiden formules aan zijn afnemers aan. De ene formule is een abonnementsformule waarbij de afnemers een vaste maandelijkse prijs betalen en ongelimiteerd gebruik kunnen maken van de hiervoor opgelijste diensten. De andere formule houdt in dat de afnemers voor iedere afgenomen (en gebruikte) dienst afzonderlijk betalen.
Deze ruling beslist dat deze diensten, hoewel ze tot stand komen via een app, niet als langs elektronische weg verrichte diensten kunnen worden beschouwd. Dit betekent dat de B2C- en B2B-btw-plaatsbepalingsregels voor verhuurdiensten van vervoermiddelen dan wel personenvervoerdiensten van toepassing zijn. Deze kwalificatie moet ook worden toegepast over de download/gebruik van de app, die als bijkomstig wordt beschouwd ten aanzien van de hoofddienst, meer bepaald de verhuur van vervoermiddelen, dan wel de verstrekking van personenvervoerdiensten. Ten slotte stelt de ruling dat het bij de abonnementsformule gaat om een “multi-supply”, zonder hierover verder uit te wijden en de gevolgen hiervan toe te lichten.
CBR nr. 2018/21 en nr. 2019/22: werkzaamheden aan voertuigen vergezeld van eventuele levering en montering van onderdelen
Via deze rulings, die samen besproken worden aangezien zij min of meer hetzelfde voorwerp hebben, wordt aan de lidstaten in scope (zie; https://ec.europa.eu/taxation_customs/business/vat_en) onder meer de vraag gesteld op welke manier de werkzaamheden aan voertuigen, daaronder begrepen herstellingen, renovatie en dergelijke, btw-technisch moeten gekwalificeerd worden. De ene ruling (nr. 2019/22) situeert zich in een B2C-context, daar waar de andere (nr. 2018/21) zich situeert in een B2B-context.
In deze rulings geven de betrokken lidstaten te kennen dat dergelijke werkzaamheden aan voertuigen altijd als een levering van een “complexe” dienst moet beschouwd worden, ongeacht de waarde van de gebruikte/verbruikte goederen (onderdelen) tijdens de herstelling/renovatie. Deze diensten vinden plaats overeenkomstig de algemene btw-plaatsbepalingsregels. Dit betekent in een B2B-context, de plaats waar de afnemer van de dienst is gevestigd en in een B2C-context de plaats waar de dienstverrichter is gevestigd.
Opmerkelijk is dat ook de Belgische btw-administratie zich akkoord heeft verklaard met deze visie, aangezien zij hierbij geen enkel voorbehoud heeft gemaakt. Net daarom zijn deze rulings niet onbelangrijk, aangezien zij afwijken van het huidige standpunt van de btw-administratie over de btw-kwalificatie van complexe transacties. Inderdaad, tot op vandaag wordt terug gegrepen naar de bepalingen van Beslissing E.T.95.109 van 10 mei 1999 om na te gaan of een handeling waar tegelijkertijd goederen en diensten worden geleverd, in zijn geheel moet worden weerhouden als de levering van een goed dan wel als een levering van een dienst.
Deze beslissing stelt dat wanneer minstens 50 % van de verkoopprijs (excl. btw) van de handeling betrekking heeft op de waarde van de ter gelegenheid van de handeling geleverde en geplaatste goederen, de handeling in zijn geheel moet worden aangemerkt als de levering van een goed. In het tegenovergestelde geval als de levering van een dienst.
De hiervoor vermelde btw-rulings, waarover de btw-administratie haar fiat heeft gegeven, stelt echter dat de herstelling/renovatie van een voertuig, zowel in een B2C- als een B2B-context, altijd als (complexe) B2C- respectievelijk B2B-diensten mogen weerhouden worden. Dit, ongeacht de waarde van de ter gelegenheid geleverde en geplaatste goederen. Dit standpunt wijkt duidelijk af van de bepalingen opgenomen in voormelde Beslissing.
Hieruit kan worden afgeleid dat van de bepalingen van deze beslissing kan worden afgeweken, wellicht onder toezicht van de btw-administratie. Belangrijk te noteren is dat uiteraard ook rekening moet gehouden worden met de feitelijke omstandigheden waarop beide rulings zijn gebaseerd.
Jean-Philippe Roux & Robin De Cock
Explore
Neem contact met ons op
- Zoek kantoorlocaties kpmg.findOfficeLocations
- kpmg.emailUs
- Sociale media @ KPMG kpmg.socialMedia