Door het VVPRbis-regime toe te passen, kunnen kleine en middelgrote vennootschappen (KMO) – wanneer zij aan de toepassingsvoorwaarden voldoen – dividenden uitkeren aan een verlaagd tarief van 15% of 20% roerende voorheffing (i.p.v. het standaardtarief van 30%).1

Zoals reeds uitvoerig toegelicht in een eerder artikel ‘Wetswijziging aan het VVPRbis-regime: de kogel is door de kerk’2, bracht de recente wetswijziging een aantal (verregaande) aanpassingen aan het VVPRbis-regime met zich mee.3  Zo werd het VVPRbis-toepassingsgebied uitgebreid tot dividenden die vanaf 1 januari 2022 worden toegekend of betaalbaar worden gesteld door vennootschappen zoals bijvoorbeeld een Comm.V of een VOF zonder een minimumkapitaalsvereiste. Voorheen kwamen deze vennootschappen enkel in aanmerking voor het VVPRbis-regime als zij een volstort kapitaal hadden dat minstens 18.550 EUR bedroeg, zijnde het minimumkapitaal van een oude BVBA.

De vraag stelde zich echter of deze vennootschappen met hun volledige (oude) ‘kapitaal’ in aanmerking konden komen (zelfs indien zij niet voldeden aan het minimumkapitaal van 18.550 EUR) of dat er een bijkomende (volstortte) inbreng vereist was, waarbij enkel dat bijkomende (volstortte) kapitaal van het VVPRbis-regime zou kunnen genieten.

Die onduidelijkheid werd door een recente parlementaire vraag de wereld uitgeholpen. De minister van Financiën bevestigt immers dat vennootschappen die in het verleden niet over een minimumkapitaal moesten beschikken, voor dividenden toegekend vanaf 1 januari 2022 ook met hun “oud” kapitaal (dat lager is dan het oude minimumkapitaal van een oude BVBA) in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van het VVPRbis-regime.4 Een bijkomende inbreng met uitgifte van nieuwe aandelen op naam is dus niet (langer) nodig.

Waar gaat het over?

Sinds de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) op 1 mei 2019 dient een vennootschap niet langer te beschikken over een minimumkapitaal waardoor deze voorwaarde ook voor toepassing van de VVPRbis-regeling werd afgeschaft.

De gevolgen van deze wijziging zijn tweeledig. Enerzijds leken vennootschappen zonder initieel minimumkapitaal (VOF en Comm.V) plots wél in aanmerking te komen voor het VVPRbis-regime (mits uiteraard alle andere toepassingsvoorwaarden zijn voldaan). Anderzijds ging een groot aantal bestaande vennootschappen met een – slechts gedeeltelijk volstort – minimumkapitaal (NV en BVBA) over tot vermindering van hun kapitaal door af te zien van betaling van de bedragen waarop initieel werd ingeschreven.

Met ingang vanaf 1 januari 2022 werd gepoogd om deze wijzigingen voor fiscale doeleinden te ‘neutraliseren’. Zo bepaalt Art. 269, §2, elfde lid WIB 92 dat het initieel onderschreven kapitaal, op ogenblik van (de beslissing tot) uitkering, volledig volstort dient te zijn.

Dit heeft tot gevolg dat vennootschappen die naar aanleiding van het WVV hun kapitaal hebben verlaagd door af te zien van de volstortingsplicht, plots niet meer in aanmerking zouden komen voor het VVPRbis-regime. Daarom werd er voorzien in een ‘overgangsregeling’ waarbij vennootschappen die tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021 (ingevolge omzetting van hun statuten naar het WVV) hadden voorzien in een kapitaalvermindering of een vrijstelling van volstortingsplicht voor hun initiële ‘minimumkapitaal’ alsnog van het VVPRbis-regime kunnen blijven genieten (zonder wachttermijn) indien zij vóór 31 december 2022 hun toestand ‘regulariseren’ middels een kapitaalverhoging in geld tot op het niveau van het initieel onderschreven kapitaal. Merk op dat de circulaire 2022/C/42 ook uitdrukkelijk bevestigt dat vennootschappen die reeds vóór 1 januari 2022 zijn overgegaan tot ‘regularisering’ van hun toestand (en dus een kapitaalverhoging hebben gedaan ten belope van het initieel onderschreven kapitaal) in aanmerking komen voor deze overgangsmaatregel.

Minister verduidelijkt

Lange tijd bestond er veel onduidelijkheid over de vraag of een vennootschap zonder minimumkapitaal zoals een Comm.V of een VOF ten belope van haar volledige ‘oude’ kapitaal in aanmerking kon komen voor het VVPRbis-regime of dat zulke vennootschappen enkel kon genieten van het regime ten belope van ‘nieuwe’ inbrengen vanaf 1 mei 2019. Zo heeft de Dienst Voorafgaande Beslissingen in het kader van een prefilingprocedure de verlaagde roerende voorheffing geweigerd aan deze rechtsvormen. De redenering daarbij was dat initiële inbreng van deze vennootschappen lager was dan het minimumkapitaal dan 18.550 EUR.

De minister van Financiën heeft nu bevestigd dat een VOF of een Comm.V, opgericht tussen 1 juli 2013 en 30 april 2019, met een geldinbreng lager dan van 18.550 EUR, ook kan genieten van de VVPRbis-regeling voor zover deze dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2022. 

Nuance: geen fiscale neutraliteit

Hoewel de Belgische wetgever de vennootschapsrechtelijke afschaffing van het minimumkapitaal voor fiscale doeleinden wenste te neutraliseren, is de huidige regelgeving verre van fiscaal neutraal.

Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van volgend voorbeeld:

Een oude BV (opgericht na 1 juli 2013 en voor 1 mei 2019) blijft onderworpen aan de minimumkapitaalsvereiste, d.w.z. dat deze vennootschap slechts van het VVPRbis-regime kan genieten indien het minimumkapitaal ter waarde van 18.550 EUR volledig werd volstort. Dit geldt ook voor een Comm.V die 18.550 EUR heeft ingebracht om toepassing te kunnen maken van het ‘oude’ VVPRbis-regime, maar dat kapitaal nog niet volledig heeft volstort!

Dit staat in schril contrast tegenover een Comm.V., zijnde een vennootschap zonder minimumkapitaalsvereiste, met een kapitaal van 6.200 EUR. Hoewel deze vennootschap vroeger niet in aanmerking zou komen (aangezien het kapitaal niet minstens gelijk was aan het minimumkapitaal van een oude BVBA), kan zij dat onder huidige regelgeving wél (mits alle andere voorwaarden zijn voldaan) en dit ten belope van haar volledige kapitaal/inbreng voor zover deze volstort is op ogenblik van uitkering/betaalbaarstelling.

Conclusie

Sinds 1 januari 2022 dient voor toepassing van het VVPRbis-regime, het initieel onderschreven kapitaal volledig volstort te zijn op ogenblik van (de beslissing tot) uitkering.

Vennootschappen met een minimumkapitaal die een vrijstelling van volstorting hebben verleend dienen snel te handelen en ten laatste op 31 december 2022 hun kapitaal opnieuw te verhogen naar het oorspronkelijke onderschreven kapitaal. Als alternatieve piste kan eventueel overwogen worden om te kiezen voor de aanleg van liquidatiereserves.

Voor vennootschappen die onder het oude wetboek van vennootschappen geen minimumkapitaal hadden is het toepassingsgebied duidelijk verruimd. Dividenden die betaalbaar werden toegekend of betaalbaar gesteld en waarop onterecht te veel roerende voorheffing is ingehouden (30% i.p.v. 15% of 20) voor diverse Comm.V’s of VOF’s, kunnen worden teruggevorderd door een verzoek tot terugbetaling van de ten onrechte gestorte roerende voorheffing.

Aarzel niet uw KPMG-adviseur te contacteren als u hierover vragen heeft.

 

Auteurs: Bernhard Glorieux, Counsel KPMG Law & Lorenz Vercauteren, Jr. Associate KPMG Law.

  1. Zo moet het onder andere gaan over dividenden uitgekeerd door een kleine vennootschap met betrekking tot aandelen op naam die werden uitgereikt omwille van inbrengen in geld gedaan vanaf 1 juli 2013. Zie ook art. 269, §2 WIB9292.
  2. https://home.kpmg/be/nl/home/insights/2022/01/kmo-wetswijziging-aan-het-vvprbis-regime-de-kogel-is-door-de-kerk.html
  3. Art. 52 Wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen, BS 28 januari 2022, http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2022/01/21/2022040046/staatsblad.
  4. Vr. en Antw. Kamer 2021-22, nr. 55-087, 124, https://www.dekamer.be/QRVA/pdf/55/55K0087.pdf.