Fiscale eenheid tussen Nederlandse dochtermaatschappijen van een niet in de EU gevestigde moedervennootschap mogelijk?
Fiscale eenheid Nederlandse dochtermaatschappijen
Het gerechtshof baseert zijn uitspraak op de non-discriminatiebepaling in het belastingverdrag tussen Nederland en Israël.
Dat Nederlandse dochtermaatschappijen van een in de EU gevestigde moedermaatschappij in een fiscale eenheid vennootschapsbelasting kunnen worden gevoegd, is op basis van Europese rechtspraak en de codificatie daarvan in de Nederlandse wet bekend. Op basis van een recente uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kan mogelijk ook een fiscale eenheid worden gevormd tussen Nederlandse dochtermaatschappijen van een niet in de EU gevestigde moedermaatschappij.
De casus waarover het gerechtshof zich heeft uitgesproken betreft vier Nederlandse vennootschappen (gedeeltelijk zustermaatschappijen) met een gezamenlijke uiteindelijke moedermaatschappij in Israël. Het gerechtshof baseert zijn uitspraak op de non-discriminatiebepaling in het belastingverdrag tussen Nederland en Israël.
Bovenstaande uitspraak is interessant, omdat de genoemde non-discriminatiebepaling, die vrijwel gelijkluidend is aan artikel 24, lid 5 van het OESO-Modelverdrag, ook in andere door Nederland overeengekomen belastingverdragen is opgenomen. Bovendien lijkt het erop dat, indien het standpunt van het gerechtshof wordt gevolgd, de non-discriminatiebepaling ook kan worden ingeroepen in situaties waarin een Nederlandse moedermaatschappij via een of meerdere niet in de EU gevestigde tussenhoudster(s) de aandelen houdt in een Nederlandse kleindochtermaatschappij. Indien een Nederlandse moedermaatschappij de aandelen in een Nederlandse kleindochtermaatschappij houdt via tussenhoudsters in meerdere landen, dient in dit kader mogelijk een beroep te worden gedaan op de non-discriminatiebepalingen in meerdere belastingverdragen.
Hoewel de staatssecretaris van Financiën naar verwachting beroep in cassatie zal instellen en vervolgens het arrest van de Hoge Raad moet worden afgewacht, adviseren wij in voorkomende gevallen waarin
- een niet in de EU gevestigde moedermaatschappij rechtstreeks de aandelen houdt van twee of meer Nederlandse (zuster)maatschappijen, of
- een Nederlandse moedermaatschappij via een of meerdere niet in de EU gevestigde tussenhoudster(s) de aandelen houdt in een Nederlandse kleindochtermaatschappij:
een fiscale eenheid aan te vragen indien dit financiële voordelen kan opleveren. Tegen de afwijzing op dit verzoek – die op basis van het huidige standpunt van de Belastingdienst zal volgen – dient vervolgens tijdig bezwaar te worden gemaakt. Omdat een fiscale eenheid met maximaal drie maanden terugwerkende kracht kan worden aangevraagd, is het mogelijk wenselijk nu reeds een fiscale eenheid aan te vragen.
Mark Bos en Mark Foesenek
Ga terug naar de overzichtspagina
© 2024 KPMG Tax and Legal Advisers, a Belgian civil CVBA/SCRL and a member firm of the KPMG network of independent member firms affiliated with KPMG International Cooperative ("KPMG International"), a Swiss entity. All rights reserved.