De fictieve vaste inrichting in de loonbelasting en inhoudingsplicht
De fictieve vaste inrichting
Een niet in Nederland wonende persoon of gevestigd lichaam (hierna: buitenlandse entiteit) is slechts inhoudingsplichtige voor de loonbelasting in Nederland indien de buitenlandse entiteit.
1. in Nederland een vaste inrichting heeft;
2. in Nederland een vaste vertegenwoordiger heeft;
3. zich vrijwillig heeft gemeld als inhoudingsplichtige.
In de Nederlandse loonbelastingwetgeving is tevens een fictiebepaling opgenomen op grond waarvan een buitenlandse entiteit voor de loonbelasting geacht wordt een (fictieve) vaste inrichting te hebben indien zij werknemers ter beschikking stelt aan een derde om in Nederland onder leiding en toezicht van die derde werkzaamheden te verrichten (uitlening). In dat geval is de buitenlandse entiteit inhoudingsplichtige in Nederland. Wij benadrukken hierbij dat bovenstaande geldt voor de loonbelasting. Deze bepaling betreffende de fictieve vaste inrichting werkt niet door naar andere belastingwetten, zoals de vennootschapsbelasting of omzetbelasting.
Dat deze fictiebepaling geen dode letter is, blijkt uit een recente uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar zich de volgende situatie voordeed. Een bvba waarvan de bedrijfsactiviteiten bestaan uit de verkoop, de aanleg, het onderhoud en de reparatie van brandbeveiligingssystemen en sprinklerinstallaties, is een opdracht overeengekomen met een Nederlandse opdrachtgever.
De werknemers van de bvba verrichten dezelfde werkzaamheden als de werknemers van de Nederlandse opdrachtgever. Zij werken in feite samen. De projectleider van de Nederlandse opdrachtgever heeft de leiding en bepaalt hoe, waar en wanneer de werkzaamheden worden verricht. Naar het oordeel van de rechter was sprake van uitlening van werknemers door de bvba aan de Nederlandse opdrachtgever. Volgens Nederlands nationaal recht had de bvba daarmee een fictieve vaste inrichting voor de loonbelasting in Nederland.
Vervolgens kwam de vraag aan de orde of Nederland in de verhouding tot België op grond van het gesloten belastingverdrag bevoegd was om loonbelasting te heffen. De rechter oordeelde dat dit het geval was. De werkzaamheden werden in Nederland verricht en de opdrachtgever fungeerde in feite als werkgever, een zogenoemde materiële werkgever zoals dat begrip in Nederland wordt uitgelegd. Daarbij was onder meer van belang dat:
- de bvba de kosten van de werkzaamheden verricht door haar werknemers specifiek, namelijk op uurbasis, doorbelastte aan de Nederlandse opdrachtgever;
- de risico’s van de werkzaamheden berustten bij de Nederlandse opdrachtgever.
De uitkomst van de procedure was daarom dat de arbeidsbeloning van de Belgische werknemers in Nederland was belast en dat de bvba voor de loonbelasting inhoudingsplichtig was vanwege de aanwezigheid van een fictieve vaste inrichting. De Inspecteur had daarom terecht Nederlandse loonbelasting over de beloning – toerekenbaar aan de Nederlandse werkdagen – nageheven bij de bvba.
De bepaling voor de fictieve vaste inrichting heeft een ruime werking en geldt ook wanneer binnen concern een uitzending plaatsvindt. Overigens kan in die situatie de inhoudingsplicht onder voorwaarden worden verlegd naar het Nederlandse concernonderdeel.
Overige aandachtspunten
In bovengenoemde casus werd door de Inspecteur het anoniementarief (= hoogste belastingtarief van 52%) toegepast bij vaststelling van de naheffingsaanslag loonheffingen, omdat niet was voldaan aan de administratieve vereisten. Een inhoudingsplichtige moet namelijk voorafgaand aan de start van de werkzaamheden van haar werknemers opgaaf van informatie (naam, adres, woonplaats, burgerservicenummer) hebben ontvangen, deze juist administreren en de werknemer identificeren om toepassing van het anoniementarief te voorkomen.
Bovendien had de Inspecteur de arbeidsbeloningen van de betrokken werknemers als netto aangemerkt en vervolgens gebruteerd, hetgeen resulteerde in een gebruteerd belastingtarief van 108,3% over de nettobeloningen. Deze uitspraak benadrukt dus het belang om de inhoudingsplicht vooraf juist vast te stellen, zodat de administratie op orde kan worden gebracht.
Een ander belangrijk aandachtspunt – dat in deze uitspraak niet naar voren komt – is de inlenersaansprakelijkheid. Aangezien de bvba niet aan haar inhoudingsverplichtingen had voldaan, liep ook de inlener (de Nederlandse vennootschap) het risico om aansprakelijk te worden gesteld voor de verschuldigde loonheffingen.
Als u of uw bedrijf personeel ter beschikking stelt in Nederland, raden wij u aan om na te gaan of sprake is van inhoudingsplicht. In dat geval dient u zich namelijk te registreren, te voldoen aan administratieve vereisten en loonheffingen in te houden en af te dragen. Als u of uw bedrijf personeel inleent, raden wij u aan het risico op inlenersaansprakelijkheid in kaart te brengen en zo nodig actie te ondernemen om deze aansprakelijkheid te voorkomen.
Ton Van Dael en Sandy Govers
Ga naar de overzichtspagina
© 2024 KPMG Central Services, a Belgian general partnership ("VOF/SNC") and a member firm of the KPMG global organization of independent member firms affiliated with KPMG International Limited, a private English company limited by guarantee. All rights reserved.
For more detail about the structure of the KPMG global organization please visit https://kpmg.com/governance.