• Femke Smit, Partner |

De nieuwe richtlijn van het ministerie van OCW rond private activiteiten in het onderwijs zorgt voor onrust in de sector. De focus van de overheid op mogelijke risico’s maakt instellingen onzeker. Maar laten de besturen zich niet te makkelijk uit het veld slaan?

De nieuwe ‘Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten’ moet duidelijkheid scheppen: wat verstaat de overheid onder private activiteiten en hoe moeten publiek gefinancierde instellingen daarmee omgaan? Maar instellingen ervaren de richtlijn als een beklemmende motie van wantrouwen.

De digitale bijeenkomst ‘Private activiteiten in het onderwijs: lust of last’ van KPMG moest de ergste kou uit de lucht halen. Jarry van Sabben van KPMG nam de deelnemers mee door de belangrijkste wijzigingen, die al gelden sinds 15 april 2021. Zo definieert de beleidsregel privaat als activiteiten die ‘op meer zijn gericht dan de uitvoering van de bekostigde wettelijke taak’ en ‘niet-bekostigd onderwijs verzorgd door een bekostigde onderwijsinstelling’, of zoals Van Sabben het samenvat: ‘alles is privaat, tenzij’.

Ook wordt invulling gegeven aan het begrip de ‘integrale kostprijs’ waarin indirecte kosten en risico-opslagen moeten worden meegenomen. En als uit de nacalculatie blijkt dat de voorcalculatie onjuist of onvolledig was, moet de kostprijs worden aangepast.

Bestuursverslag

Verder verwacht de overheid van instellingen een ‘volledige en transparante verantwoording’ in het bestuursverslag. “Instellingen zullen veel meer moeten toelichten, want meer activiteiten vallen nu onder de definitie van private activiteiten”, aldus Van Sabben. Per taak moet bovendien worden aangegeven hoe het CvB en de RvT toezicht hebben gehouden. “Private activiteiten hebben een hoger risico en verdienen daarom extra toezicht”, verwoordt Van Sabben het standpunt van de overheid.

In zekere zin is de beleidsregel in zijn opzet geslaagd, betoogt hij. “De sector wilde duidelijkheid en de overheid heeft dat gegeven. De vraag is nu: wat betekent dit voor de onderwijsinstellingen en wat is er nodig om de publiek private activiteiten te continueren?”

Verschillen wringen

Besproken werd dat er vooral ingezet moet blijven worden op publiek-private samenwerkingen (PPS). De meerwaarde van PPS staat voor alle partijen als een paal boven water. Dat komt vooral omdat bij PPS de overeenkomsten tussen publieke en private actoren centraal staan. Het gaat pas wringen zodra de verschillen aan de oppervlakte komen.

De publieke sector is hiërarchisch ingesteld, terwijl PPS leunt op de netwerkgedachte. Het controlemechanisme zou daarop moeten worden aangepast. Netwerksturing betekent ook risico’s en verantwoordelijkheden overdragen, dat vinden we in de publieke sector moeilijk. Voor private partijen betekent dit ook risico’s en verantwoordelijkheden bij jezelf houden, en ze niet weer terugleggen bij de overheid wanneer het onverhoopt spannend wordt.

Bovendien wordt PPS bemoeilijkt door het feit dat mensen uit de publieke sector zich moeilijk met de private sector kunnen identificeren. Daardoor zitten ze automatisch meer aan de controlekant, wat PPS niet makkelijker maakt. PPS wordt met de mond beleden, maar in de mechanismen van de publieke sector staan veel schakels nog de verkeerde kant op. Dat is zonde, want er valt veel van het bedrijfsleven te leren.

Risico’s eerlijk delen

Onderwijs verschuift van collectief goed naar individueel recht. Als we meer gepersonaliseerd onderwijs willen bieden, dan moeten we leren van partijen die van nature klantgericht zijn en weten hoe je waarde toevoegt voor het individu.

Geadviseerd werd bestuurders om ‘uit te stralen’ dat ze in PPS geloven – en daar ook naar handelen. Daarnaast werd het belang onderstreept van strategische kaders om op terug te vallen, om te voorkomen dat discussies alleen maar over operationele zaken gaan en altijd uitgelegd kan worden waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. 

‘Ga ervoor’

Tijdens de discussie die op de bijdragen volgde deelden instellingen voorbeelden van hoe de richtlijn in de praktijk wringt. Zo komt Leven Lang Ontwikkelen in private sferen terecht en stoeien mbo-instellingen met de positie van hun eigen hotels en restaurants voor horeca-studenten. “Dit is niet de weg die we met elkaar op willen”, klonk het. “We willen onze middelen aan goede zaken besteden, maar in plaats daarvan gaat er steeds meer tijd en geld naar het afleggen van rekening en verantwoording.”

Het idee werd geopperd om een ‘veilige ruimte’ te creëren waarin onderwijsinstellingen casussen kunnen delen met elkaar en met de overheid. “Zonder dat de Inspectie meteen op de stoep staat.” Voorts kunnen en moeten besturen zelf de regie nemen en zowel individueel als gezamenlijk als sector het gesprek aangaan met het ministerie. Bijvoorbeeld over de verantwoording, die volgens de instellingen nog erg traditioneel wordt ingestoken. “Het zou veel meer over de impact van de PPS in plaats van over de administratieve verplichtingen moeten gaan”.  

Maar onderwijsinstellingen mogen best wat meer zelfvertrouwen hebben. “Als jij ervan overtuigd bent dat PPS meerwaarde heeft voor je primaire taak, laat je dan ook niet meteen uit het veld slaan. Ga ervoor. Dat kan heel goed met deze richtlijn in de hand.” betoogde Mirjam Bult-Spiering, (ervarings)deskundig op het gebied van PPS in het hoger onderwijs.