In maart 2020 werd Nederland opgeschrikt door het begin van de COVID-19-pandemie. Het bleek een pandemie met een ongekende omvang die niet te vergelijken is met een reguliere griepgolf. Voor actuarissen breekt nu het moment aan waarop zij vast zullen stellen wat de impact is van de gevolgen van de pandemie op de actuariële assumpties. Er is eigenlijk geen assumptie waarbij deze vraag geen aandacht vereist, maar deze is extra relevant voor het onderwerp sterfte. Hier is al veel informatie over beschikbaar, maar nu komt het neer op de vertaling daarvan naar passende ervaringssterfte voor verzekeraars en pensioenfondsen.
In Nederland zijn er verschillen in de manier waarop de sterfteassumptie voor verzekeraars wordt bepaald. Vaak wordt gebruikgemaakt van een prognosetafel voor de Nederlandse populatie in combinatie met ervaringssterfte voor de afwijking in de portefeuille. Bij de assumptie-update in 2021 zal naar verwachting de meeste aandacht uitgaan naar de update van deze ervaringssterfte. Voor de prognosetafel wordt veelal gebruikgemaakt van de AG2020 Prognosetafel die door het Actuarieel Genootschap (AG) is gepubliceerd in september 2020. Hiervoor heeft het AG in juli 2021 aangegeven dat er nog geen aanleiding is om de prognose van de levensverwachting tussentijds aan te passen als gevolg van de COVID-19-pandemie.
Voor de langetermijnprognose van de levensverwachting van de Nederlandse bevolking zijn er dus geen wijzigingen, maar voor de ervaringssterfte zijn er mogelijk aanzienlijke gevolgen. Bij het bepalen van de ervaringssterfte wordt immers een vergelijking gemaakt tussen de historische observaties van de gerealiseerde en de verwachte sterfte. Het toevoegen van 2020 kan zeker impact hebben op deze verhouding, omdat 2020 een afwijkend overlijdenspatroon kent dat niet per definitie wordt veroorzaakt door een trend in de portefeuille (zie figuur 1). Daarom zijn inzicht in de ontwikkeling in de eigen portefeuille en een weloverwogen verwerking in de update van de ervaringssterfte van belang. Deze analyse valt uiteen in de drie onderstaande vragen.
Het artikel loopt door onder het figuur
1. Welke ontwikkeling is zichtbaar in de portefeuille?
De verwachting is dat er in 2020 oversterfte is geweest, maar ziet u dit inderdaad terug in uw portefeuille? Hiertoe geeft een analyse op een niveau dieper dan het totaalresultaat, bijv. met onderscheid naar dekkingen en geslacht, belangrijke inzichten. De mogelijke diepgang hangt, evenals in reguliere jaren, af van verschillende factoren, zoals de snelheid waarmee overlijdensmeldingen verwerkt kunnen worden en de vraag of de omvang van de portefeuille voldoende is om hier een conclusie aan te verbinden.
2. Hoe is de samenstelling van de portefeuille?
Niet iedere groep is evenredig hard geraakt door COVID-19. Zo is de oversterfte voor mannen hoger dan voor vrouwen en is de oversterfte het grootst in de groep 80+. Daarnaast is er met name in het midden van het land grote spreiding in de mate waarin er oversterfte is geobserveerd2. Deze stap helpt bij het duiden van de uitkomsten van de eerste vraag en het aanvullen van eventuele hiaten in de data.
3. Wat is de impact van het toevoegen van 2020 aan de ervaringssterfte en zijn de uitkomsten representatief voor de toekomst?
Dit is de meest fundamentele vraag, waarin een aantal elementen bij elkaar komen. Als er een afwijkende ervaringssterfte zichtbaar is voor 2020, dan is de cruciale vraag of er een structurele afwijking in de sterfte in de Nederlandse populatie en uw portefeuille te verwachten is? Deze vraag is niet eenvoudig te beantwoorden, omdat de oversterfte in bepaalde groepen kan doorzetten, maar er kan ook juist een compensatie plaatsvinden in een periode met ondersterfte.
Bij de verwerking van 2020 is de eerste stap om vast te stellen of er sprake is van een significante outlier voor de gehele of een gedeelte van de portefeuille. Als er sprake is van een outlier zijn er feitelijk vier opties: verwerken zoals gebruikelijk, toevoegen in een verlengde observatieperiode, helemaal weglaten uit de observaties of meenemen met een correctie. Hierbij kan een weging op basis van leeftijdsgroepen een optie zijn. Alternatief kan ook gekeken worden naar een manier om de impact van COVID-19 uit het observatiejaar 2020 op de ervaringssterftefactor te destilleren; dit kan zowel door een correctie op de populatiesterfte als op de portefeuille. Welke van deze opties het meest geschikt is hangt sterk af van uw portefeuille.
Uiteraard dient bij de update rekening gehouden te worden met het beleid van uw organisatie ten behoeve van een consistente gedragslijn. Dit betekent echter niet dat u zonder verdere overweging hetzelfde kunt doen als voorgaande jaren, omdat in 2020 de invloed van COVID-19 op de sterfte duidelijk zichtbaar was. Bij de 2021 jaarafsluiting zal hier naar verwachting veel aandacht voor zijn vanuit de tweede lijn en de accountants.
Bent u er nog niet over uit hoe u de COVID-19-impact het beste kunt verwerken voor de ervaringssterfte of een van uw andere assumpties? Wij denken graag met u mee over hoe dit op een passende manier verwerkt kan worden in de uitgangspunten voor 2021. Voor vragen of nadere informatie kunt u contact opnemen met Jeroen Gielen of Janinke Tol.