Door digitale middelen slimmer te koppelen aan face-to-facehulpverlening krijgt de GGZ meer mogelijkheden zorg te verlenen in de thuissetting. Dat leidt in veel gevallen tot zorg die zowel passender is als efficiënter wat betreft de inzet van mensen en middelen. Dat is een belangrijke doelstelling in de transformatie die de sector doormaakt.
Aan digitale mogelijkheden ontbreekt het niet. En ze worden in de GGZ zeker al gebruikt. Als onderdeel van de behandeling worden bijvoorbeeld virtual reality en gaming ingezet. Of er worden sensoren gebruikt voor monitoring en alarmering. Een ander voorbeeld is psycho-educatie aan de hand van apps. En natuurlijk heeft ook in de GGZ het beeldbellen een grote loop genomen toen de Covid-19-pandemie uitbrak. Digitale tools zijn dus al niet meer weg te denken uit de GGZ. Wat levert het op?
Naar onze overtuiging is dat nog niet de beter passende zorg en de hogere efficiëntie die het resultaat kán zijn van geslaagde digitalisering. Want digitale middelen worden nu vooral ingezet in aanvulling op en deels ter vervanging (zoals bij het beeldbellen) van de traditionele face-to-facezorg. Daarmee wordt eraan voorbijgegaan dat deze middelen mogelijkheden hebben die van een geheel andere orde zijn dan die het traditionele behandelinstrumentarium.
KPMG breekt daarom een lans voor een fundamenteel andere organisatie van de zorg, zodat van deze nieuwe mogelijkheden gebruikgemaakt kan worden. Dat leidt dan tot nieuwe behandelmodellen die aansluiten op het leven de cliënt. Zo kan hulp bijvoorbeeld veel laagdrempeliger zijn, als de mogelijkheid er is om te chatten met een hulpverlener. Daarnaast maken apps op de telefoon het voor een cliënt mogelijk veel geregelder en veel intensiever te werken aan zijn of haar uitdagingen. Ook kunnen hulpverleners meer en betere informatie krijgen over het wel en wee van hun cliënt, als ze de activiteiten van die cliënt kunnen monitoren met digitale middelen. Het kan dan gaan om zulke eenvoudige apparaatjes als een stappenteller. Daarmee kan de hulpverlener de voortgang zien die een cliënt maakt met het bewegingsprogramma dat in het kader van de behandeling is opgesteld.
Kunnen deze middelen tot betere en passender zorg leiden? In onze ogen bestaat daar geen twijfel over. Maar dit vraagt dus wel om nieuwe behandelmodellen waarin die digitale middelen slimmer worden ingezet. Dat is overigens ook een voorwaarde om die zorg efficiënter te maken. Zolang de basis van elke behandeling een regelmatig face-to-facecontact is met de cliënt, en de digitale middelen alleen als 'extra' worden ingezet, kan van een efficiënte inzet van middelen immers geen sprake zijn.
Het integreren van digitale mogelijkheden in de GGZ betekent daarom ook dat contacttijd flexibeler wordt ingezet, meer aan de hand van wat de cliënt nodig heeft en wat de cliënt wil. Zorg op maat komt daarmee dus een flinke stap dichterbij. Dat geeft de cliënt ook meer kans (langer) in de thuissetting te worden geholpen. Natuurlijk moet bij de intake per cliënt blijken wat precies de mogelijkheden daartoe zijn, maar GGZ anders organiseren wil op zijn minst zeggen dat de 'default opties' - een reeks therapeutische gesprekken, opname - hun vanzelfsprekendheid verliezen. Het ontwikkelen van nieuwe behandelmodellen is daarin een eerste stap. Het is een uiterst belangrijke stap op weg naar betere én efficiëntere zorg.