Zoals u reeds kon lezen in een vorig artikel ‘Het buitenlands avontuur van de Belgische beurstaks’[1], oordeelde het Europees Hof van Justitie (hierna “HvJ”) op 30 januari 2020 dat de Belgische beurstaks voor verrichtingen via buitenlandse tussenpersonen verenigbaar is met de Europese vrijheden van dienstverlening en kapitaal. Dit betekende echter nog niet het einde van het verhaal, want ook het Belgisch Grondwettelijk Hof (hierna GwH) moest nog haar eindoordeel vellen. Dat laatste is op 4 juni 2020 gebeurd.[2] Conclusie? De beurstaks is ook verenigbaar met het Belgisch grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Belgische inwoners moeten dus aanvaarden dat de Belgische beurstaks hen wereldwijd achtervolgt. Dat wil echter niet zeggen dat daarmee alles uitgeklaard is.

Achtergrond

Tot eind 2016 waren enkel (beurs)transacties die in België werden aangegaan of uitgevoerd werden via een in België gevestigde tussenpersoon onderworpen aan de Belgische beurstaks.

Sinds 1 januari 2017 geldt de taks ook voor verrichtingen via buitenlandse tussenpersonen en handelsplatforms.[3] Door een mogelijke schending van het Belgische grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en de Europese verdragsvrijheden leidde dit uitgebreide toepassingsgebied echter tot meerdere beroepen tot nietigverklaring bij het Belgisch Grondwettelijk Hof. Zo zou het voor een Belgische ordergever, bijvoorbeeld een Belgische natuurlijke persoon of vennootschap, aanzienlijk risicovoller, duurder en administratief zwaarder zijn om beroep te doen op een buitenlandse tussenpersoon. Beleggers zouden daardoor verschillend en nadeliger behandeld worden. Daarnaast zou de maatregel beleggers ontmoedigen om de diensten van een buitenlandse dienstverlener te gebruiken.

Vooraleer zelf een uitspraak te doen, besliste het Grondwettelijk Hof in haar eerste arrest van 8 november 2018 om zich via drie prejudiciële vragen te richten tot het Hof van Justitie. Zo wou het Belgische GwH zekerheid verkrijgen rondom een vermeende schending van het vrij verkeer van diensten en kapitaal (art. 56 en 63 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het HvJ oordeelde in haar arrest van 30 januari 2020 dat de regeling beleggers inderdaad kan ontmoedigen om gebruik te maken van buitenlandse dienstverleners. Die beperking acht het HvJ echter gerechtvaardigd om dwingende reden van algemeen belang. Die dwingende redenen omvatten bijvoorbeeld het waarborgen van een doeltreffende inning van de taks, effectieve fiscale controle en het voorkomen van ontwijking van beurstaks.

Uitspraak Belgisch Grondwettelijk Hof (4 juni 2020)

Na het arrest van het HvJ, dat geen directe gevolgen had in België, lag de bal terug in het kamp van het GwH. Op 4 juni 2020 heeft het Belgische Grondwettelijk Hof haar finale oordeel geveld in het voordeel van de Belgische Staat.

Over het Europese aspect van de aangebrachte middelen is het GwH kort. Ze verwijst enkel naar de uitspraak van het Europese HvJ en concludeert dat de aangebrachte middelen ongegrond zijn en het uitgebreide toepassingsgebied verenigbaar is met de Europese vrijheden.

Daarnaast werd door de eisende partij ook een schending van het Belgisch grondwettelijk gelijkheidsbeginsel ingeroepen (art. 10, 11 en 172 van de Grondwet). Enkel als er beroep wordt gedaan op een buitenlandse tussenpersoon is de belegger persoonlijk aansprakelijk voor de tijdige aangifte- en betaling van de taks en loopt men het risico op aanzienlijke sancties. Daardoor zou er een onverantwoord verschil in behandeling zijn tussen Belgische ordergevers naar gelang zij beroep doen op een Belgische of een in het buitenland gevestigde tussenpersoon.

In lijn met het HvJ oordeelt ook het GwH dat er inderdaad een verschil in behandeling is. Gezien het doel en de gevolgen van de maatregel berust dit verschil echter op een objectief criterium, namelijk de plaats van vestiging van de tussenpersoon. Volgens het GwH is dit criterium relevant omdat het verband houdt met de verplichting voor elke Belgische ingezetene om beurstaks te betalen op de beursverrichtingen. Naast de extra budgettaire inkomsten was namelijk ook het creëren van een gelijk speelveld tussen een Belgische en buitenlandse tussenpersoon een doelstelling van het uitgebreide toepassingsgebied. De doelstelling wordt eveneens als wettig aanzien. De wetgeving is daarenboven redelijk verantwoord. Zo kan een buitenlandse tussenpersoon een in België gevestigde aansprakelijk vertegenwoordiger aanstellen (alsof het een Belgische tussenpersoon is). De ordergever kan dus een mandataris aanwijzen om aan alle verplichtingen te voldoen.  De mogelijkheden om de formaliteiten uit te besteden, betekent een mogelijke verlichting van de administratieve lasten.

Gelet op bovenstaande, veegt het GwH naast de Europese middelen ook een schending van het gelijkheidsbeginsel van tafel en wijst ze het beroep tot nietigverklaring zondermeer af.

Implicaties

Met het eindoordeel van het GwH is het beurstaksverhaal in de rechtszaal (voorlopig) ten einde. Belgische beleggers-ordergevers moeten er zich dus bij neerleggen dat de Belgische beurstaks hen wereldwijd achtervolgt, ook voor verrichtingen die volledig in het buitenland worden afgewikkeld.

Ondanks de rechtszekerheid over het uitgebreid toepassingsgebied, zijn alle praktische en juridische vragen over de toepassing van de beurstaks nog niet beantwoord. We denken bijvoorbeeld aan de beurstaks voor zogenaamde verplichte corporate actions en het verschillend tarief voor transacties m.b.t. beleggingsfondsen en –vennootschappen naargelang de aanwezigheid van een Europees paspoort. Bovendien is de invoering het van een Europese Financiële Transactie Taks (‘FTT’) nog steeds niet uitgesloten. Dan zou de beurstaks (gedeeltelijk) moeten worden geannuleerd en vervangen.

Wordt vervolgd…

[1] Zie: https://meijburg.nl/nieuws/belgium-holland-desk-newsletter-maart-2020#5

[2] GwH 4 juni 2020, 79/2020.

[3] Daardoor kon de beurstaks makkelijk worden ontweken via een buitenlandse bank of een buitenlands internetplatform. Om die ontsnappingsroute te sluiten en een level playing field (gelijk speelveld) te creëren tussen Belgische en buitenlandse tussenpersonen werd met ingang van 1 januari 2017 het toepassingsgebied uitgebreid naar verrichtingen die in het buitenland worden afgewikkeld.

Neem contact met ons op